De Grondwet
Algemeen
In 1948 werd door een commissie onder voorzitterschap van de latere bondskanselier Konrad Adenauer een ontwerp gemaakt voor een nieuwe grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland (BRD). Deze nieuwe grondwet trad op 23 mei 1949 in werking. De grondwet had een voorlopig karakter, want een 'definitieve' grondwet zou er pas komen wanneer beide Duitslanden weer verenigd zouden zijn. Bij de vereniging van de beide Duitslanden in 1990 werd de 'West-Duitse' grondwet van 1949 vrijwel geheel overgenomen (wel vonden enkele wijzigingen plaats), waardoor het 'voorlopige' karakter van de grondwet alsnog 'definitief' werd.
Verschillen grondwet 1949 met grondwet uit Weimar-periode
De grondwet uit 1949 vertoonde enkele wezenlijke verschillen met de grondwet uit de tijd van de Republiek van Weimar. De nieuwe grondwet hield rekening met de zwakke constructie van de grondwet van de Weimar-republiek. Daarbij ging het voornamelijk om de 'weerbaarheid' van de democratie:
- De rijkspresident had tijdens de Weimar-periode veel macht. Hij kon de noodtoestand uitroepen en het parlement naar huis sturen. Bovendien mocht de president zelf wetten opstellen. In de nieuwe grondwet werd deze macht van de president ingeperkt om machtsmisbruik te voorkomen. Het werd een overwegend representatieve functie.
- Een ander verschil, samenhangend met het eerste, was de toegenomen macht van de bondskanselier, het gekozen hoofd, in de nieuwe grondwet. De bondskanselier bepaalde voortaan de hoofdlijnen van het regeringsbeleid.
- In de nieuwe grondwet was ook de zogenaamde 'constructieve motie van wantrouwen' vastgelegd. Deze motie hield in dat het Duitse parlement de zittende bondskanselier pas ten val kon brengen wanneer het met absolute meerderheid een nieuwe kanselier koos.
- De macht in Duitsland mocht voortaan niet meer bij een beperkte hoeveelheid personen of bij de Duitse nationale overheid liggen. De oplossing werd gevonden in een sterke federale structuur: de macht werd verdeeld tussen de centrale regering en de Duitse deelstaten (federalisme). In de Republiek van Weimar was ook sprake geweest van een federale structuur, maar in de nieuwe grondwet was deze structuur sterker en evenwichtiger verankerd. Zo hoopte men met de nieuwe grondwet een goede spreiding van de macht te bewerkstelligen.
Bondsstaat
In de Duitse grondwet is de staatsopbouw van de Bondsrepubliek vastgelegd. Duitsland is een bondsstaat, dat wil zeggen dat de politieke macht verdeeld is tussen de centrale regering in Bonn en de zestien Duitse deelstaten. Aan de Duitse deelstaten wordt een grote mate van autonomie, zelfbestuur, toegekend, waarbij aangetekend moet worden dat het bondsrecht vóór het deelstaatrecht gaat.
Niet in de grondwet, maar in een aparte kieswet werd de kiesdrempel van 5 procent vastgelegd. In de Republiek van Weimar hadden veel kleine partijen de politiek bepaald. Om politieke versplintering tegen te gaan werd de kiesdrempel van 5 procent ingesteld. Een politieke partij moest voortaan over minstens 5 procent van de uitgebrachte stemmen beschikken om in de bondsdag te kunnen komen. Op deze manier hoopte men een stabiele democratie te krijgen.