Kiesinger: WEU- en valutacrisis
Crisissfeer onder Erhard en Kiesinger: 1963-1969
De eerste grote uitdaging voor de nieuwe kanselier Kiesinger was het tweede verzoek van Groot-Brittannië om toetreding tot de EEG. De Gaulle sprak opnieuw zijn veto uit en isoleerde Frankrijk ten opzichte van de lidstaten die voor een Britse toetreding waren. De bijeenkomsten van de West-Europese Unie (WEU), oorspronkelijk in 1954 opgericht als organisatie voor militaire samenwerking en als opvolger van de EDG, werden in toenemende mate gebruikt als forum om met Groot-Brittannië te overleggen. In tegenstelling tot de EEG waren de Britten wel lid van de WEU.
Kiesinger (rechts) tijdens een interview in 1969.
In de herfst van 1968 kwamen de leden van de WEU met een voorstel om zonder Frankrijk tot een politieke unie te komen. Voor Frankrijk was een dergelijk voorstel onaanvaardbaar en De Gaulle besloot opnieuw tot een politiek van de lege stoel. Tot december 1969 was Frankrijk afwezig bij de besprekingen van de WEU. Kiesinger was bang dat de crisis van de WEU zich zou uitbreiden tot de EEG en dat Frankrijk daar ook niet meer aan tafel zou verschijnen. Daarom keerde Kiesinger zich tegen het plan om via de WEU een politieke unie te creëren.
De financiële markten werden in de herfst van 1968 door een valutacrisis getroffen. Vooral de dollar en de Franse franc daalden in waarde terwijl de D-mark steeds sterker werd. Groot-Brittannië en de Verenigde Staten zetten West-Duitsland onder druk om de D-Mark op te waarderen. De Bondsrepubliek weigerde dat, een duurdere munt was slecht voor de export. Na lange onderhandelingen kreeg Duitsland haar zin, de munt werd niet opgewaardeerd. Voor het eerst kwam de Bondsrepubliek op voor haar eigen belangen zonder rekening met buurlanden te houden. Het Duitse optreden in de WEU- en valutacrisis was niet in overeenstemming met Kiesingers idee van een ‘eerlijke makelaar’. Duitsland slaagde er niet in de tegengestelde belangen in Europa met elkaar te verenigen.