Pessimistische natuur
Op weg naar het einde, DDR 1976-1989
In de jaren zeventig en tachtig stond de DDR-literatuur in het teken van economische crisis en pessimisme over de toekomst. De drastische ‘modernisering’ van het economische en industriële leven pakte verkeerd uit. De economie stagneerde en de milieuproblemen stapelden zich op.
Door de enorme milieuvervuiling in de DDR moest natuurlyriek vervangen worden door landschapslyriek.
De Partij zag zware industrie als de grootste economische motor. Daarom werd die industrietak voortdurend uitgebreid. Dat had sterke milieuvervuiling tot gevolg. De kernramp van Tsjernobyl in 1986 in de Sovjet-Unie kwam daar nog eens bovenop.
In de literatuur werd met regelmaat de vloer aangeveegd met alle lofzangen op industrie en productie. Voorbeelden hiervan zijn Christa Wolfs roman ‘Störfall’ (1987) en Günter Kunerts dichtbundel ‘Stilleben’ (1983). Ook Heiner Müller uitte forse kritiek in zijn toneelstukken ‘Hamletmaschine’(1977) en ‘Quartett’ (1982). Monika Maron beschreef in ‘Flugasche’ (1981) hoe de vroegere modelstad Bitterfeld tot een verschrikkelijk vieze industriestad was geworden waar geen mens wilde leven.
Ook de natuurlyriek, voor zover in de DDR beoefend, verdween. De dichter Volker Braun meende dat de natuur zozeer door menselijk ingrijpen was verpest, dat het begrip natuurlyriek moest worden vervangen door landschapslyriek. In zijn gedichten gaf hij een troosteloos en kritisch beeld van de DDR.
Met hun werk sloten de schrijvers aan bij de opkomende ecologische beweging. “Het land sterft aan zijn eigen doelstellingen” – deze woorden van dichter Jürgen Rennert werden het motto van de milieubeweging.