Bilateraal onderzoek laat steken vallen
Vergelijking Duitse en Nederlandse leerkrachten

Achtergrond - 29 juli 2003

(29 juli 2003) Nederlandse leerkrachten geven over het algemeen niet zo heel anders les dan hun collega's in Nedersaksen. Dat is een van de belangrijkste onderzoeksresultaten uit de tussentijdse rapportage van het proefproject 'Het pedagogisch-didactisch handelen'. Nederlandse onderwijsinspecteurs gingen samen met hun collega's uit Nedersaksen op een aantal basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs in Nederland en Nedersaksen kijken hoe er werd lesgegeven.

De verschillen bleken niet spectaculair. Is dat opmerkelijk? Ja, want we hebben nog altijd het idee (of het vooroordeel) dat Duitse juffen en meesters wel strenger en meer gedisciplineerd zullen zijn dan Nederlandse en ten tweede verwachten we grote verschillen als de onderzoekers aangeven dat de onderwijscultuur in Nederland en Duitsland nogal van elkaar verschilt. Nee, we verwachten geen opmerkelijke verschillen van lesgeven, want in een verenigd Europa met vijftig jaar Amerikanisering van onze cultuur kunnen we zeker ten aanzien van buurlanden verwachten dat die al behoorlijk naar elkaar zijn toe gegroeid.

In 1999 begon Nederland aan een bilateraal project met de Engelse inspectie, twee jaar later breidde zich dat uit naar Vlaanderen en kwamen ook de eerste contacten met Nedersaksen tot stand. In november 2003 zullen de onderzoeksresultaten van de samenwerking met de Duitse deelstaat worden gepubliceerd. Afgelopen mei werden de voorlopige resultaten van de proeffase echter al naar buiten gebracht. De onderzoekers wijzen erop dat hun onderzoek niet representatief is en de resultaten daarom met de nodige scepsis bekeken moeten worden, maar desondanks valt over de onderzoeksopzet nu al het nodige op te merken.

Onbedoelde selectie

Om te beginnen werd alleen onderzoek gedaan op scholen die vrijwillig deelnamen. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat er onder die omstandigheden een onbedoelde selectie van scholen en daarmee ook van leerkrachten en onderwijssituaties plaatsvindt. Slecht presterende scholen zullen zich niet voor dit onderzoek opgegeven hebben. Naar alle waarschijnlijkheid werd er dus onderzoek gedaan op toch al goeddraaiende scholen. Hoe het elders toegaat komen we niet te weten. Ook wordt gemeld dat er niet werd ingegaan op de samenstelling van de klas: dat er dus niet gekeken is of er moeilijke of dyslectische leerlingen en migranten in de klas zaten. Toch bemoeilijken dergelijke leerlingen vaak het onderwijs, met name ook het functioneren van de leerkracht. Dat versterkt de relativerende blik waarmee de resultaten bekeken moeten worden. Als in het rapport met de voorlopige resultaten wordt geconcludeerd dat het beoordelingsinstrument betrouwbaar en valide is dan zouden we daar ook een paar stevige vraagtekens achter kunnen zetten.

Betrouwbaar en valide, dat wil zeggen dat hun instrumentarium meet wat het wil meten: hoe prijzenswaardig het ook is dat ze het instrumentarium zorgvuldig willen ijken en dat ze ook hun voorlopige cijfermateriaal publiceerden, ze hadden met hun conclusies toch zorgvuldiger moeten zijn. Die ene beoordelingsindicator namelijk, waarbij de Nedersaksische onderwijzers hoger scoren - op het punt van het uiteenzetten van duidelijke doelstellingen - blijkt uitgerekend hun minst betrouwbare indicator te zijn en de scores qua validiteit ontbreken zelfs. Curieus is dat daar waar de onderzoeksresultaten gemeld worden deze relativering ontbreekt. Met name deze indicator - het uiteenzetten van doelstellingen - raakt de kern van de onderzoeksproblematiek en daaraan gaan de onderzoekers volledig voorbij. Er is op dit punt daarom ook eerder sprake van een artefact dan van een reële onderzoeksvondst.

Creativiteit loont

Wat is het geval? De Duitse inspectie is gewend zijn leerkrachten op hun individuele kwaliteiten te beoordelen. Er is zelfs een begrip voor: Personalberatung. De Duitse leerkrachten weten dat en doen er alles aan om tijdens het bezoek van de inspecteur 'creatief' over te komen en niet 'volgens het boekje' te werken. De Hollandse inspectie let niet alleen op de onderwijssituatie maar ook op de leersituatie, op de methodische overdracht van de leerstof.

De Hollandse leerkrachten weten dit en werken zorgvuldig volgens de voorgeschreven methode. Het zal duidelijk zijn dat deze traditionele verschillen in het blikveld (van de verschillende inspecties) ook tot verschillen in de pedagogisch-didactische aanpak van de leerkrachten uit beide landen leidt. De Nedersaksische onderwijzers werken niet volgens het boekje en moeten hun leerdoelen daarom wel telkens uiteenzetten. Als het niet voor de leerlingen is dan in elk geval voor henzelf. De behoefte aan ordening en instructie wordt hier ingegeven door de vrije aanpak. De Hollandse onderwijzer volgt juist zo getrouw mogelijk het boekje. Hij weet bovendien dat zijn methode automatisch naar het doel leidt, zodat hij op het punt van de doelstellingen ook meer op de 'automatische piloot' kan koersen. Dit levert inderdaad een verschil in aanpak op, maar dat is dan ook alles. Om nu uit dit verschil, dat je bij wijze van spreken eerst 'gekweekt hebt' nu ineens af te leiden dat het kenmerkend en fundamenteel is, getuigt niet van een erg zorgvuldige interpretatie van de onderzoeksgegevens.

Wie leert wat van wie?

Verschillen of niet, wat moeten we straks met de eindrapportage van het proefproject als we weten dat die leerprestaties in Nederland en Duitsland wel fundamenteel verschillend zijn? Uit ander onderzoek - het internationale PISA-onderzoek uit 2001 - is namelijk gebleken dat Nederlandse kinderen beter presteren dan de Duitse. Dus als straks de definitieve onderzoeksresultaten van de Nederlandse en Duitse onderwijsinspecties een aantal verschillen aangeven waarop de Nederlanders het beter doen, dan biedt dat aanwijzingen voor verbetering van het Duitse onderwijs. Maar als een aantal indicatoren aangeven dat de Duitsers het beter doen, dan is het voor het Nederlandse onderwijsveld nog maar de vraag of ze zich daaraan iets gelegen moeten laten liggen. Tenzij politici met deze beoordelingsresultaten materiaal in handen krijgen om een nieuwe trend te ondersteunen, die minder belang wil hechten aan de schoolprestaties als zodanig, omdat in de toekomst zelfstandig leren en leren weten waar wat te vinden is veel belangrijker gevonden wordt dan schoolprestaties an sich.

Lieneke van Schaardenburg is docente radiojournalistiek en verbonden aan de School voor Journalistiek te Utrecht. In 2001 was ze in het kader van het Journalistenstipendium Duitsland Nederland te gast bij Deutschlandradio.

Süddeutsche Zeitung
Schulstudie Pisa: "Das muss zu Konsequenzen führen"

Die Zeit
Pisa-dossier

Zie ook Actueel Uitgelicht
Duits onderwijs? "Georganiseerde willekeur"

Onderwijs wordt speerpunt rood-groen

Reacties

Geen reacties aanwezig

Maximaal 500 tekens toegestaan

top
Op deze site worden cookies gebruikt, wilt u hiermee akkoord gaan?
Accepteer Weiger