Terugblik vanuit Oost-Duits perspectief
Wendeliteratuur 1990-2015
Voor de Oost-Duitsers betekende het einde van de DDR een ingrijpende omwenteling. Alles werd anders, zowel in het dagelijks leven als in de politiek en de economie. Het dictatoriale regime verdween en daarmee ook de geheime dienst, de Stasi. Voor het eerst konden Oost-Duitse burgers vrij hun mening uiten en konden schrijvers eerlijk schrijven over hun ervaringen in een systeem van onderdrukking.
In de jaren negentig voerden twee grote thema’s de boventoon in de literaire wereld: de Deutsche Literaturstreit en het Stasi-debat.
De Duitse literatuurstrijd begon met de publicatie van Christa Wolfs ‘Was bleibt'. Die vertelling verscheen in 1990 maar was al in 1979 geschreven. Verschillende literatuurcritici verweten Wolf dat ze haar rol in de DDR achteraf wilde goedpraten. De kritiek had niet alleen betrekking op Wolf, maar op alle Oost-Duitse schrijvers. Die werden spottend ‘staatsdichters’ genoemd. De Literaturstreit werd gedomineerd door West-Duitse literatuurcritici en leidde tot polarisatie tussen Oost- en West-Duitsers.
Het Stasi-debat werd door de voormalige DDR-publicist en zanger Wolf Biermann aangezwengeld. Hij beschuldigde schrijver Sacha Anderson ervan om als Informeller Mitarbeiter – informant - voor de geheime dienst te hebben gewerkt. Anderson was een prominent lid van de oppositionele schrijversgroep Prenzlauer Berg. De beschuldiging veroorzaakte een uitgebreide discussie over wie al dan niet voor de Stasi had gewerkt.
In de jaren na die Wende, zoals het einde van de DDR en de vereniging van het gedeelde Duitsland wordt genoemd, reflecteerden schrijvers op het Oost-Duitse totalitaire regime en de maatschappelijke omwenteling na de val van de Muur. Oudere Oost-Duitse schrijvers zoals Volker Braun, Christoph Hein, Stefan Heym en Christa Wolf behandelden deze thema’s vaak kritisch, serieus en met nadruk op de individuele misère als gevolg van deze maatschappelijke ontwikkelingen.
Een jongere generatie schrijvers beleefde haar jeugdjaren in Oost-Duitsland. De Muur viel voordat deze schrijvers volwassen waren geworden. Jana Hensel schrijft in 'Zonenkinder' (2002) over haar verlangen naar een plek die niet meer bestaat – haar jeugd in de DDR – en over haar gevoel van ontheemding in de nieuwe wereld na de Wende waarin alle vanzelfsprekendheden uit haar jeugd zijn weggevallen. De nostalgie waarmee zij vertrouwde voorwerpen en gebruiken uit haar jeugd beschrijft, komt ook bij andere schrijvers voor. Ostalgie wordt dit nostalgische verlangen naar het verdwenen leven van alledag in de DDR genoemd.
Claudia Rusch beschrijft in 'Meine freie deutsche Jugend' (2003) een soortgelijke ervaring. Door het subversieve, kritische milieu waarin zij als kind verkeerde, speelt de Stasi een grotere rol dan bij Hensel. Kritiek en spot hebben in haar werk meer plaats.
Ostalgie komt op een grappige manier terug in het werk van Thomas Brussig. Zijn boeken ‘Am kürzeren Ende der Sonnenallee’ (1999) en 'Helden wie wir' (1995) bevatten zowel kritiek, satire als surrealistische spot. Beide boeken zijn succesvol verfilmd als komedies.