Hollandse 'gezelligheid'
Berlijnse lotgevallen (4)

Columns - 20 januari 2010 - Auteur: Annemieke Hendriks

Bij alle Berlijnse chagrijn over de trein zou je het grootste pluspunt van de Deutsche Bahn bijna vergeten: dat je er niet tussen gezellige Nederlanders zit. Een verademing.

Hollandse 'gezelligheid'
© Flickr.com, kuemmi
Journalist Annemieke Hendriks bericht in de serie Berlijnse lotgevallen over haar Berlijnse leven, met veel aandacht voor de verschillen in zeden en gewoonten tussen Duitsers en Nederlanders.

Wilde ik het deze week over Hollandse gezelligheid hebben, kom ik weer niet om de trein heen. In de vorige column had ik erover geklaagd dat de stroom het nogal eens laat afweten na de locomotiefwisseling op station Bad Bentheim (met koude of hitte en duisternis als gevolg). Dit weekeinde stond ook mijn ICE van Frankfurt naar Amsterdam aan de grens bij Emmerich stil.

We moesten overstappen op een identiek ‘Hollands’ exemplaar dat het Nederlandse elektriciteitsnet bij vorst beter aankon. Of zoiets. Ik begreep er weinig van, want het dooide en die ICE heeft niet eens een locomotief, zoals mijn trein bij Bad Bentheim.

Bij dat laatste woord leefde de Nederlandse conducteur, die me de techniek probeerde uit te leggen, helemaal op: ‘Op die trein heb ik laatst toch een idiote nacht meegemaakt! Ik zou om elf uur ’s avonds op Schiphol zijn. Dat werd zes uur de volgende ochtend.’ Hij straalde. ‘Ik was in Berlijn met negen wagens vertrokken, aan de grens had ik er door de vorst nog vier aan de trein zitten. Maar gelachen dat we hebben! Als je het met zijn allen maar gezellig maakt.’

Gezelligheid op zijn Nederlands: dat helpt enorm om kleine rampen te doorstaan. Die joviale toon, die ons-kent-ons-conversatie op popconcertsterkte over drie banken medereizigers heen: De Duitse medepassagiers hebben zich ongetwijfeld afgevraagd of die Hollanders elkaar soms allemaal kennen.

Geblondeerde zestiger

Ik observeer mijn landgenoten graag met mijn ‘Duitse’ blik. Zet een volle tram in Amsterdam een kwartier stil, zoals ik laatst weer mocht meemaken, en men babbelt prompt een eind weg met elkaar. ‘Gezelli!’ riep een geblondeerde zestigster in tijgerlegging terwijl ze snoepgoed aan een stel rotjochies uitdeelde. Zet een Berlijnse tram stil – je hebt ze alleen in Oost – en het blíjft ook stil.

Laat een warenhuis zijn lustrum vieren met een wijntje en een hapje, zoals kortgeleden in de Pijp, en bleekscheet, Suri, Indiër en Turk staan binnen de minuut gezellige gespreksflarden uit te wisselen, want stommetje spelen past niet bij een feestje. In Berlijn gaat men in vergelijkbare situaties eerst keurig in de rij staan en vervolgens consumeert ieder de traktatie zwijgend voor zich.

Dat zijn de momenten waarop ik Amsterdam mis. Maar op een lange treinreis ben ik mijn landgenoten, daarentegen, liever kwijt dan rijk. Ik hoef maar terug te denken aan het traject dat ik afgelopen herfst in een stilte-coupé dwars door de Randstad aflegde. De wagen had meer weg van een vol voetbalstadion. Maar het meest perplex maakten de woorden van medereizigers me, wanneer ik ze wees op de functie van deze coupé.

Stoorzender

Op het traject Berlijn-Amsterdam ga ik steevast zitten in die ene wagon waarvoor alleen de Deutsche Bahn reserveringen doorvoert, en dus niet de NS (Geheimtipp, maar expres wat vaag geformuleerd, zoals de lezer zal begrijpen). Je komt dan bijna tot de Nederlandse grens in het gezelschap van braaf lezende Duitse kindertjes en ouders, alsmede computerende jongeren en puzzelende bejaarden. Een op fluistertoon gevoerd telefoongesprek is al bijna een stoorzender.

In de grensregio gaat het dan alsnog mis, en ergens tussen Hengelo en Deventer is de terreur compleet. Nederlandse gezinnetjes, vlotte vrouwen van vijftig en groepjes jongeren vallen de nog relatief lege coupé binnen. Ze zitten nog niet of ze schreeuwen hun laatste avonturen naar elkaar of in hun mobieltje: liefde, sores op het werk, gezeur met moeder, maakt niet uit, zolang ze maar toehoorders hebben.

Hun kroost wil ook aandacht. Het krijst en jengelt achter de bewust scheef opgezette petjes, aangemoedigd door de trotse ouders. Hun kleine Stijn kan al lekker van zich afbijten, zie je ze denken, dat wordt een echte jongen van stavast.

Terwijl Stijn onder de vertederde blik van zijn moeder zijn zusje te lijf gaat om de macht over een megazak snoep, zitten zijn Duitse leeftijdgenootjes, bijtend op hun appel, vanuit hun ooghoeken angstvallig naar deze agressie te kijken. En typische Duitse treinouders duiken zo diep mogelijk weg in hun krant. Niemand zal iets van de hufterige Hollandse herrie zeggen. Want voor je het weet heb je de Tweede Wereldoorlog weer aan je broek.

Superstrak

Aan de andere kant heeft niet elke Duitser zoveel mededogen met andere volkeren als met het onze. Zo was ik een keer onderweg van Hamburg naar Berlijn, toen naast mij vier wilde Turkse meiden, allen superstrak in het gedecolletteerde pak, alvast in de stemming van het aanstaande feestje zaten te komen. De wereldmuziek uit hun ghettoblaster hielp flink mee.

Schuin achter me zat een vijftiger in zijn woede te smoren. Zou hij ze aanspreken? Nee, hij wachtte tot de conducteur kwam en ging een potje klagen. Getver. Voor ik het wist‚ had ik hem luidkeels toegebeten ‘dat we hier toch niet in een bejaardentehuis zaten!’ Brullend ontlaadde hij nu alle opgekropte onmin op mij. De Turkse meiden schrokken op en zetten hun muziek zacht. Het werd nog een geanimeerde reis.

Annemieke Hendriks woonde van 1980 tot 1982 in West-Berlijn, maakte in de jaren negentig veel reportages over Duitsland en woont sinds 2002 in Oost-Berlijn.

Reacties

Geen reacties aanwezig

Maximaal 500 tekens toegestaan

top
Op deze site worden cookies gebruikt, wilt u hiermee akkoord gaan?
Accepteer Weiger