Duits slachtofferschap is nooit taboe geweest
Bundel ‘Duitsers als slachtoffers. Het einde van een taboe?’

Achtergrond - 16 januari 2007

(16 januari 2007) Aanstaande donderdag vindt de presentatie plaats van de bundel ‘Duitsers als slachtoffers’. Belangrijkste conclusie: het thema Duits slachtofferschap in de Tweede Wereldoorlog is én was nooit taboe.

Het idee dat Duitsers ook slachtoffer waren van de Tweede Wereldoorlog, houdt de gemoederen de laatste tijd flink bezig. Onlangs nog zette de controversiële Duitse particuliere organisatie Preußische Treuhand de toch al fragiele Duits-Poolse verhoudingen op scherp door bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg schadevergoedingen te eisen voor Duitsers die na de Tweede Wereldoorlog uit Polen werden verdreven. Polen reageerde furieus. Het land weigert pertinent om Duitsers een andere rol toe te bedelen dan die van eeuwige daders, aanstichters van alle ellende. Ook in Duitsland is het thema Duits slachtofferschap omstreden, desondanks wordt de discussie daar aanmerkelijk genuanceerder gevoerd. In ‘Duitsers als slachtoffers. Het einde van een taboe?’ laten 9 wetenschappers hun licht schijnen over verscheidene facetten van het huidige Duitse slachtofferdebat.  

Duits slachtofferschap gold, zo schrijven historici Patrick Dassen en Krijn Thijs in de inleiding van de bundel, lange tijd als een verdacht thema: “Aandacht vragen voor Duitse slachtoffers was ongepast tegenover de meer dan 50 miljoen doden, de Holocaust en de extreme terreur die nazi-Duitsland zelf op zijn geweten had.” Maar van een echt taboe was volgens de auteurs nooit sprake. Verschillende bijdragen in de bundel laten zien dat er in de beginperiode van de Bondsrepubliek zelfs eerder sprake was van een slachtoffer- dan van een daderbewustzijn. In de DDR ging men nog een stap verder: daar was het thema Duits slachtofferschap, zoals Beatrice de Graaf beschrijft, onlosmakelijk verbonden met de Oost-Duitse antifascistische identiteit, waarin de Oost-Duitsers geen daders maar slachtoffers waren van de wandaden van het nazisme.

Beschuldigingen als zou het huidige slachtofferdebat in Duitsland getuigen van een “revisionistische poging tot een herverdeling van schuld en leed te komen”, wijzen de auteurs van de hand. De discussie over het Duitse slachtofferschap heeft daarentegen juist gezorgd voor grotere nuance en complexiteit in het publieke en historiografische debat in Duitsland. Daarbij is de schuldvraag nooit uit het debat verdwenen. Integendeel, de discussie over de slachtoffers heeft de discussie over de daders onmiskenbaar nieuw leven in geblazen: “Het Duitse daderschap was in de Bondsrepubliek de laatste decennia zó vaak in beeld en onder woorden gebracht dat het zijn zeggingskracht, bijvoorbeeld in al te geritualiseerde herdenkingen, dreigde te verliezen. De aandacht voor Duitse slachtoffers daarentegen heeft weer een oprecht nieuwe belangstelling voor het Duitse verleden teweeg gebracht en nieuwe impulsen aan het onderzoek en de discussie gegeven. Immers, de vraag naar Duitse slachtoffers leidt uiteindelijk ook weer tot de vraag naar de daders - en daarmee naar de complexe vraag naar de precieze keten van oorzaak, gevolg en context.”

Omringd door vrienden

Als verklaring voor de recente hausse van aandacht voor Duits slachtofferschap voeren Dassen en Thijs drie redenen aan. Ten eerste de ‘normalisering’ van Duitsland sinds de eenwording in 1990. Het wantrouwen - niet in de laatste plaats van de Duitsers zelf - ten aanzien van een groot Duitsland in het hart van Europa is ongegrond gebleken. Duitsland is niet langer “omsingeld door vijanden” maar “omringd door vrienden” en heeft zich ontwikkeld tot drijvende kracht achter de Europese Unie. Dat heeft, zoals Dassen en Thijs schrijven, geresulteerd in een aanmerkelijk opener politieke cultuur “waarin vooral met minder zelfcensuur over beladen thema’s – zoals Duits slachtofferschap – wordt gesproken dan in de decennia daarvoor.”

Als tweede oorzaak wijzen de auteurs de groeiende invloed van Europa aan en de opening van het IJzeren Gordijn. Sinds de jaren negentig is er, schrijven Dassen en Thijs, een rijk scala aan nieuwe informatiebronnen toegankelijk geworden over de voormalige Oost-Duitse gebieden en over de gebeurtenissen die zich daar na de ineenstorting van het Duitse leger aan het Oostfront in 1944 hebben afgespeeld. De “ontmoeting met verloren Oost-Europese geschiedenis” biedt tegelijkertijd de mogelijkheid om thema’s als de Duitse verdrijvingen tussen 1944/45 en 1950 in het bredere Europese perspectief te plaatsen van de vele gedwongen migraties in de twintigste eeuwse Europese geschiedenis. Tenslotte zorgt het verdwijnen van de generatie die de tijd van het Derde Rijk meemaakte en na de oorlog de debatten over het naziverleden vorm gaf voor een onvermijdelijke verschuiving in het geschiedbeeld.

In de bundel, die donderdag aanstaande gepresenteerd wordt, vindt u onder andere bijdragen van de gerenommeerde Stanford-historicus Norman Naimark, die stilstaat bij de verkrachtingen van Duitse vrouwen door Russische soldaten, een onderwerp waarover in Duitsland lange tijd gezwegen werd. Verder gaat historicus K. Erik Franzen, veel geprezen om zijn boek ‘Die Vertriebenen. Hitlers letzte Opfer’, in op de vlucht en verdrijving van Duitsers uit Oost-Europa na de Tweede Wereldoorlog, terwijl de aan de Vrije Universiteit verbonden Chris Lorenz de verwevenheid van Duits en joods slachtofferschap centraal stelt.

De boekpresentatie van ‘Duitsers als slachtoffers. Het einde van een taboe?’ vindt plaats op donderdag 18 januari om 13.00 uur op het Duitsland Instituut Amsterdam.

Reacties

Geen reacties aanwezig

Maximaal 500 tekens toegestaan

top
Op deze site worden cookies gebruikt, wilt u hiermee akkoord gaan?
Accepteer Weiger