Als sneeuw voor de zon
Lentekriebels bestaan!
Columns - 11 april 2007
(11 april 2007) Berlijn heeft de lente in haar bol. De Berlijners gaan naar de kapper, houden grote schoonmaak of bekommeren zich om een ijsbeer. Zelfs de Berlijnse politie lijkt aangestoken door het lentevirus.
De hele stad draait op een hogere versnelling. Dat lijkt de meeste Berlijners te bevallen. De politie ziet de toegenomen losbandigheid echter met lede ogen aan. Zoals een hete zomer onherroepelijk wespen met zich meebrengt, betekent voorjaar in Berlijn ‘meer groen op straat’. De agenten staan te zweten in hun donkergroene uniformen en kijken nors voor zich uit. Ze lijken de enige die niet zijn aangetast door de algehele euforie. Tenminste, dat dacht ik.
Deze week kwam ik maar liefst twee keer in aanraking met de sterke arm der wet. Mijn eerste ontmoeting vond plaats op het dak. Volgens mijn Duitse huisgenoot en zijn vrienden is de lente pas een feit, als je op het dak hebt gebarbecued. Dat deden we dus maar: met een man of tien zaten we gehurkt in de luwte van de schoorsteen met hamburgers, bier en wollen dekens. Net toen we ons goed en wel geïnstalleerd hadden, riep de jongen die naast het trapgat zat dat de politie in aantocht was. Ik dacht dat hij een grap maakte, maar niets bleek minder waar. In de ganzenpas arriveerden drie agenten licht hijgend op onze picknickplek. Ze sommeerden ons de meegenomen emmer water over de barbecue te gooien en onszelf van het dak te verwijderen. Het liep af met een sisser: de boete waarmee werd gedreigd bleef gelukkig achterwege.
Twee avonden later fietste ik door een lange straat in Kreuzberg. Ik ademde een flinke teug voorjaarslucht in en racete uitgelaten over een kruispunt. Opeens doemde in mijn ooghoek een blauw zwaailicht op. De bijbehorende groenwitte Volkswagen stopte en de bestuurder gebaarde mij hetzelfde te doen. Een indrukwekkend besnorde agent draaide het raampje open en sprak de woorden: ‘bent u levensmoe, of hoe zit het?’ Vervolgens vroeg hij of ik me ervan bewust was dat ik in de afgelopen tien minuten vijf keer door een rood stoplicht was gereden. Ik knikte vaag. Ik had willen antwoorden dat ik me vanwege de lente juist levender voelde dan ooit en dat ik daarom misschien niet zo goed op het rode licht had gelet, maar iets in het gezicht van de agent vertelde me dat ik dat beter niet kon doen. Dit gaat je zestig euro kosten, sprak een tweede agent vanaf de bijrijdersplaats en trok gretig zijn bonnenboek tevoorschijn. De snor schudde echter zijn hoofd, mompelde iets tegen zijn collega, knipoogde naar me en gaf gas. Zouden zelfs agenten voelen dat het lente is?
Behoedzaam fietste ik verder door de voorjaarsnacht. Ter hoogte van station Schlesisches Tor, waar het wemelt van de Dönertenten, moest ik wachten voor een rood licht. En daar stonden mijn belagers. Breed lachend, ieder een grote döner in de hand. Het busje stond met knipperende zwaailichten op de stoep geparkeerd. Mijn laatste twijfels verdwenen als sneeuw voor de zon. Hier stond het levende bewijs: Lentekriebels bestaan, in ieder geval hier in Berlijn.
Reacties
Geen reacties aanwezig