Fragment: 'Tussen utopie en crisis'
Boeken - 25 mei 2021 - Auteur: Frits BotermanIn zijn nieuwe boek 'Tussen utopie en crisis. Nederland in het interbellum 1918-1940' analyseert historicus Frits Boterman het culturele leven in die periode. De huidige turbulente tijd roept steeds meer vergelijkingen op met de onzekere jaren twintig en dertig van de vorige eeuw. Dat is deels terecht, maar het interbellum had een heel eigen dynamiek en karakter, betoogt Boterman. Duitslandweb publiceert uit zijn lijvige studie twee gedeeltes uit hoofdstuk VI over de invloed van de Duitse cultuur in Nederland.
Nederland stond in het interbellum sterk onder invloed van de Duitse cultuur, literatuur en wetenschap (de Nederlandse elite sprak Duits) en in mindere mate van de Franse cultuur, hoewel de Amerikaanse massacultuur en wetenschappen ook steeds meer hun invloed deden gelden. Wat opvalt is het overheersende Duitse aandeel in de cultuurimport tijdens het interbellum. Ook de wetenschap was Duits georiënteerd. Nederland stond open voor allerlei invloeden op het gebied van literatuur, film, schilderkunst, muziek, toneel, theologie en filosofie, maar die vanuit Duitsland waren het grootst.
Niet alleen vertaalde literatuur, maar ook de vele exposities in musea en galeries, muziek-, dans- en theateruitvoeringen en verschillende (co)producties op deze terreinen zijn een goede indicatie voor de uitwisseling en wisselwerkingen, gemeten naar het grote aantal recensies, essays, kunstkritieken, krantenartikelen en studies. Duitse films draaiden volop in Nederlandse bioscopen en er was steeds meer moderne Duitse kunst te zien in Nederlandse musea. Veel uitgeverijen richtten zich op de Duitse literatuur. Allerlei tijdschriften en vele dag- en weekbladen besteedden na 1918 ruime aandacht aan de Duitse cultuur en wetenschap, de literatuur en kunsten (4).
Wat betreft de klassieke muziek was Duitsland ook een belangrijk cultureel exportland, alleen al als men kijkt naar het repertoire van het Amsterdamse Concertgebouworkest (5) onder leiding van Willem Mengelberg (1871-1951). Composities van Johannes Sebastian Bach (1685-1750) en Gustav Mahler (1860-1911) stonden veelvuldig op het programma. De opera’s van Richard Wagner werden hier opgevoerd. Ook Duitse theater‑en toneelstukken werden hier gespeeld. De ideeën van Duitse filosofen als Kant, Nietzsche en Hegel hadden invloed op de Nederlandse cultuurdragers, zowel op humanitair-idealisten als op antimodernisten, zoals de rechts-hegeliaanse Leidse hoogleraar Bolland. In 1932 vonden verschillende herdenkingsfeesten plaats ter gelegenheid van de honderdste sterfdag van Goethe. De schrijver uit Weimar gold, ook hier in Nederland, als icoon van de Duitse cultuur (6).
Ook op het gebied van de wetenschap kwam het tot een uitwisseling tussen Nederland en Duitsland, bijvoorbeeld op het gebied van de wiskunde van Luitzen Brouwer (1881-1966). In de natuurkunde waren er contacten tussen Hendrik Antoon Lorentz en Albert Einstein, en in de archeologie bezocht Albert van Giffen (1884-1973) regelmatig zijn Duitse collega’s. Ook de institutionele omgeving is van belang voor onderlinge uitwisseling en beïnvloeding. Galeries, musea, bibliotheken, universiteiten, academies en krantenredacties waren ontmoetingsplaatsen waar de ‘cultural transfer’ zich afspeelde. Verder waren er tijdschriften en verenigingen die Nederlands-Duitse samenwerking en culturele uitwisseling nastreefden, zoals de Nederlandsch-Duitsche Vereeniging, die in 1921 werd opgericht om op cultureel gebied de Nederlands-Duitse betrekkingen vanuit een pro-Duitse houding te bevorderen (7).
Cultuurbemiddelaars, zeg maar ‘cultuurambassadeurs’, speelden een belangrijke rol in de Nederlands-Duitse wisselwerkingen en contacten. De term kan bijvoorbeeld gebruikt worden op het gebied van de literatuur, voor personen die lezer en werk dichter bij elkaar brachten door recensies, essays, kritiek en radiopraatjes, maar hier wordt de term gebruikt voor culturele ‘waterdragers’ of ‘bruggenbouwers’, die letterlijk en figuurlijk, geografisch en cultureel, van hot naar her reisden, correspondeerden en bemiddelden tussen auteurs, vertalers, lectors, drukkers en uitgeverijen, ten behoeve van uitgeverijen en redacties van tijdschriften, en verder tussen kunstenaars, collectioneurs, kunsthandelaren en museumdirecteuren. Volksuniversiteiten die lezingen of cursussen organiseerden en volle zalen trokken vervulden ook een bemiddelende rol tussen de Duitse cultuur en letterkunde en Nederland (8). Ook dirigenten, musici en wetenschappers onderhielden, gezien hun professie, internationale contacten met Duitsland en andere landen. Dat gold ook voor de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (knaw) (9) en de internationale schrijversorganisatie (pen).
Kernvraag is welke invloed Duitsland of de Duitse ‘factor’ in de jaren twintig en dertig heeft gehad op de Nederlandse cultuur, politiek en samenleving, in samenhang met de debatten over de democratisering, de moderniteit en de internationale positie van Nederland. Duitsland kon dienen als spiegel, als contrapunt, als kristallisatiepunt, als ‘Nederlands probleem’ (10). Duitsland (Berlijn) werd gebruikt als schrikbeeld, en als positief voorbeeld, als een inspiratiebron, om de Nederlandse identiteit te profileren. De Duitse cultuur werd niet alleen omarmd, maar ook uit nationaal oogpunt kritisch bekeken.
(...)
Bildung en wetenschap
De Duitse wetenschapsbeoefening had in Nederland een voorbeeldwerking: ons universitaire systeem was gebaseerd op het bildungsideaal van de Duitse filosoof en pedagoog Wilhelm von Humboldt (1767-1835) uit de vroege negentiende eeuw (49). De idealen van de samenhang tussen de wetenschappen en de eenheid van onderwijs en onderzoek werden ook in de academische wereld in Nederland toegepast. Bovendien gingen velen aan Duitse universiteiten studeren.
Duitsland was vooral wat betreft de alfawetenschappen een voorbeeld, onder anderen voor Nederlandse filosofen en historici als Johan Huizinga, die sterk beïnvloed was door het historisme en het Duitse idealisme, getuige zijn oratie van 1905, ‘Het aesthetisch bestanddeel van geschiedkundige voorstellingen’. Hierin klonk een antipositivistische, antinatuurwetenschappelijke aanpak van de geschiedschrijving door, geheel in lijn met veel Duitse neo-idealistische filosofen en historici, die rond 1900 een scherp onderscheid maakten tussen geesteswetenschappelijk ‘verstehen’ en natuurwetenschappelijk ‘erklären’, dat wil zeggen invoelend begrijpen (hermeneutiek) en empirisch analyseren (50). Later kwam hij in zijn 'Cultuurhistorische verkenningen' (1929) terug op zijn geschiedtheoretische uitgangspunten en deed hij zijn bekende uitspraak: ‘Geschiedenis is de geestelijke vorm waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden’ (51).
De historicus Huizinga vocht op twee fronten; enerzijds zette hij zich af tegen de saaie traditionele geschiedschrijving, anderzijds hekelde hij de laatdunkende opvattingen van veel kunstenaars en schrijvers over de geschiedwetenschap en bestreed hij fel de ‘historische bellettrie’ (52). Historische romans en ‘vies romancées’ deed hij als ‘geparfumeerde’ geschiedenis in de ban. Geschiedschrijving was volgens hem beeldvorming, het stellen van kritische vragen aan het verleden en het zoeken van waarheid, kortom ethiek. Dat sloot verbeelding niet uit. Het verleden op een directe invoelende wijze in samenhang begrijpen, dat was Huizinga’s hartstochtelijk streven (53). Het directe contact met het verleden riep emoties op en veroorzaakte een ‘historische sensatie’. Hij was beroemd om zijn stijl en beeldend taalgebruik, en raadpleegde voor die tijd ongebruikelijk literaire en kunsthistorische bronnen, zoals in 'Herfsttij der Middeleeuwen' (54). In kringen van de Nederlandse literatoren werden zijn ‘Cultuurhistorische verkenningen’ met kritiek overladen, P.N. Eyck en Ter Braak verweten hem dat hij zijn eerdere literair-esthetische opvattingen had verloochend (55).
De erfenis van de Duitse filosoof Wilhelm von Humboldt (1767-1835), namelijk het bildungsideaal (dat wil zeggen individuele ontplooiing en ontwikkeling) en dat van de universiteit als kenniscentrum, was in toenemende mate te vinden bij de natuur- en medische wetenschappen, meer dan bij de geesteswetenschappen, die door de specialisering, de komst van nieuwe wetenschapstakken, disciplinenijd en concurrentie steeds verder uit elkaar groeiden, bijvoorbeeld geschiedenis en Nederlands, en de opkomst van de sociologie, sociale geografie, antropologie en andere wetenschappen. Een aantal geesteswetenschappelijke disciplines, zoals de filosofie, geschiedwetenschappen (historisme), taalwetenschappen, archeologie en volkskunde, stonden inhoudelijk sterk onder Duitse invloed. De levensfilosofie van Nietzsche, het historisme van Leopold von Ranke (1795-1986), het antipositivisme van Wilhelm Dilthey (1833-1911) en Heinrich Rickert (1863-1936), en het idealisme van Kant en Hegel oefenden grote invloed uit op Nederlandse filosofen, theologen, historici en intellectuelen.
Er was sinds de negentiende eeuw dus vanuit Duitsland sprake van een grote mate van cultuurimport naar Nederland (denk aan Johan Rudolph Thorbecke (1798-1872)), maar vanuit Nederland was er, afgezien van De Stijl, het nieuwe bouwen en het Concertgebouworkest van Willem Mengelberg, slechts een bescheiden cultuurexport, zeker op literair gebied. Op een paar uitzonderingen na was het aantal Duitse vertalingen van Nederlandse literatuur in de periode 1918-1940 bescheiden in omvang (56). Uitzonderingen waren het werk van Louis Couperus (1863-1923), Herman Heijermans (1864-1924), Frederik van Eeden, Albert Verwey, die in contact stond met Stefan George (1868-1933), en van de pro-Duitse Jo van Ammers-Küller (1884-1966) en de streekromans van Antoon Coolen (1897-1961) (57). Wat betreft de Nederlandse vertalingen van de Duitse literatuur lag dit andersom. Meer dan in andere voorgaande periodes – en zeker vergeleken met de periode na 1945 – was er een levendige uitwisseling van culturele ideeën en persoonlijke contacten tussen Nederland en de Weimarrepubliek.
Er was vanuit Nederland meer belangstelling voor de Duitse cultuur en wetenschap dan ooit tevoren, een verschijnsel dat we sinds de val van de Berlijnse Muur in 1989, zij het op bescheidener schaal, weer meemaken. Dit was onder meer te danken aan de groeiende betekenis van Berlijn als centrum van kunst en cultuur in Europa en vanwege het hoge niveau van de wetenschappen in Duitsland. Dit wil niet zeggen dat de wetenschappen zich in Nederland na 1918 niet langzamerhand ook op andere landen gingen richten, zoals de Verenigde Staten (58). Een goed voorbeeld is de psycholoog Gerard Heymans, die de Europees-Duitse aanpak in de psychologie inruilde voor een Amerikaanse benaderingswijze van zijn vak, getuige zijn afscheidsrede van 1927 aan de Universiteit van Groningen (59). Heymans en andere wetenschappers zetten zich in om internationale contacten die door de oorlog waren verstoord te herstellen.
Lees meer over 'Nederland-Duitsland':
'De Duitse taal is mijn gereedschap'
Omdat het 10 oktober de Dag van de Duitse Taal is, spraken we vertalers Lotte Hammond en Ralph Aarnout over hun vak.
Vijf vragen over de Duitse grenscontroles
Alles wat we tot nu toe weten over de aangekondigde controles aan de Duits-Nederlandse grens.
Winst PVV: ‘Een waarschuwing voor Duitsland’
Een ruk naar rechts, een politieke aardbeving: Duitse media reageren gealarmeerd op de PVV-verkiezingswinst in Nederland.
Verkiezingen in Nederland: Duitsers tussen hoop en vrees
Bij Duitsers wekken vooral de BBB en Omtzigt verbazing, merkt Jacco Pekelder van het Zentrum für Niederlande-Studien.
Reacties
Geen reacties aanwezig