Wehlers Grote Werken
Een West-Duitse geschiedenis van West-Duitsland

Boeken - 17 november 2008

(17 november 2008) Het is volbracht. Op 76-jarige leeftijd heeft de Bielefelder historicus Hans-Ulrich Wehler het vijfde en laatste deel van zijn 'Deutsche Gesellschaftsgeschichte' afgerond. Het misschien wel meest ambitieuze soloproject uit de naoorlogse Duitse geschiedschrijving is compleet, en Wehler treedt definitief toe tot de Galerij der Groten – zo hij daar niet al lang verkeerde.

Cover van het boek van WehlerEigenlijk heb je als recensent geen schijn van kans: een andere reactie dan de loftrompet zou ongepast zijn. Ook uit Duitse besprekingen blijkt dat veel historici zich tegenover Wehler eigenlijk leerling voelen – ook al vallen zijn aanpak en oordeel lang niet overal in de smaak. Dat Wehler dit magnum opus niet alleen begonnen, maar ook nog afgerond heeft, verdient groot respect.

Want Wehlers 'Deutsche Gesellschaftsgeschichte' is met het deel over de Bondsrepubliek en de DDR (1949-1990) aangegroeid tot niet minder dan 4800 pagina’s, inclusief zijn inmiddels legendarische notenapparaat. Het omvat de complete Duitse geschiedenis sinds 1700 – terwijl je tegenwoordig al bijna als generalist geldt wanneer je een overzichtscollege over 50 jaar geeft.

Verder is het een onderneming van bewonderenswaardig uithoudingsvermogen. Het project hield Wehler zo’n 25 jaar van de straat – of eigenlijk niet, want hij schreef gelijktijdig nog allerlei opstellen die goed waren voor meerdere bundels.

Bielefelder Schule

Indrukwekkend is de manier waarop de aanvoerder van de ‘Bielefelder Schule’ zichzelf gedurende deze lange periode trouw is gebleven. De Bielefelders wilden de ouderwetse geschiedschrijving over de ‘grote politiek’ vervangen door systematische analyse van de brede maatschappij. Hun held was niet Ranke maar de socioloog Max Weber. Hun doel was niet het vertellen maar het verklaren, vooral de aanloop naar het Derde Rijk. En hun verhaal was dat van de Sonderweg, de bijzondere Duitse weg naar de moderniteit, gekenmerkt door een paradoxe - en explosieve - combinatie van politieke stagnatie en industriële vernieuwing. Wehlers synthese werd en bleef het paradepaardje van deze historische Sozialwissenschaft.

Want ondanks alle concurrerende onderzoeksmethoden en politieke gebeurtenissen sinds de jaren tachtig is ook het afsluitende deel van 2008 nog steeds op precies dezelfde leest geschoeid als het eerste uit 1987. Netjes gestructureerd in vier dimensies (economie, politiek, sociale ongelijkheid, cultuur) bespreekt Wehler het naoorlogse Duitsland. Het nieuwe boek gaat dus naadloos op in de grote reeks.

Ook verder maakt Wehler zijn reputatie waar: polemisch, bazig en minutieus (na de eerste tweeënhalve pagina tekst volgt meteen ook tweeënhalve pagina voetnoot met ruim 130 titels). Maar is het ook goed? De meningen lopen uiteen.

Desinteresse in de DDR

Het meest omstreden is Wehlers desinteresse in Oost-Duitsland. Hij wil de DDR niet groter maken door er veel aandacht aan te besteden. Met onverholen minachting schrijft hij over de “Duitse bolsjewisten” en hun staat, die hij steevast als “Sovjet-satrapie” wegzet. De bestudering ervan laat hij laatdunkend aan de “florierende DDR-Forschung” over.

In feite heeft Wehler gewoon weinig trek om zich echt in de DDR en de bergen wetenschappelijke literatuur erover te verdiepen. In elk DDR-hoofdstukje laat hij zien dat de balans van deze staat catastrofaal was. Daar heeft hij gelijk in. Maar de balans opmaken is wat anders dan geschiedschrijven. De irritatie bij veel lezers over deze radicale antibenadering is begrijpelijk.

Wehler windt er weinig doekjes om. De naoorlogse Duitse geschiedenis is voor hem vooral de geschiedenis van de succesvolle Bondsrepubliek. De toon wordt op de eerste pagina’s gezet: de ontwikkeling van de prille democratie wordt steeds voorzien van bewonderende adjectieven: “verbluffend”, “voorbeeldig” en “verassend snel”. Wehler herleidt het succes vooral tot het “Wirtschaftswunder”, dat op zijn beurt door de oorlogsgevolgen mogelijk werd. De vluchtelingenstroom, eerst uit de verre Ostgebiete en vervolgens ook uit de sovjetzone, voorzag het vrije deel van Duitsland van veel en hoog opgeleide arbeidskrachten.

Door de internationale opening profiteerde de jonge Bondsrepubliek – anders dan de arme DDR – optimaal van de groei van de wereldeconomie. De lange hoogconjunctuur tot 1973 zorgde ervoor dat de boom in de Bondsrepubliek lang als vanzelfsprekende toestand gold, en dat economische normalisering tot op heden bijna als deprimerende achteruitgang wordt ervaren. Ook elders bespreekt Wehler actuele problemen: immigratie, crisis van de verzorgingsstaat, religieus fundamentalisme, turbokapitalisme.

Afrekening

Hans-Ulrich WehlerBij het lezen komt de vraag op wat de 'Deutsche Gesellschaftsgeschichte' toekomstige historici nog te bieden heeft. In 1987 was het een fris en vernieuwend project. Maar anno 2008? Ongelooflijke hoeveelheden tot op de komma nauwkeurig statistisch materiaal over klassen en sociale ongelijkheid. Het lichtend voorbeeld van een magische arbeidsproductiviteit.

Maar verder? Veelzeggend zijn Wehlers scherpe afrekeningen met historiografische stromingen die na ‘Bielefeld’ kwamen. Soms zetten ze tot nadenken aan, maar meestal blijven ze defensief, zoals zijn verdediging van de categorie 'klasse' als analytisch instrument. Wehlers categorische verwerping van Foucault heeft de deur voor vernieuwend onderzoek definitief in het slot gegooid. Latere burgerbewegingen, ruimtelijke omgeving en vooral de opmars van nieuwe media kan Wehler nergens kwijt. Dat komt door zijn gebrekkige conceptualisering van de tijd na 1970.

Want Wehler blijft openlijk in de eerste twee decennia na 1949 hangen; toen werden volgens hem alle belangrijke wissels gezet. Het belang van de 68ers vindt hij gering, en daarna gebeurt er eigenlijk weinig schokkends meer in de Bondsrepubliek. Met andere woorden: Alles wat na zijn eigen generatie kwam, staat nauwelijks op de kaart. Dat levert Wehler natuurlijk veel kritiek op. Helemaal als blijkt dat de succesvolle West-Duitse emancipatie en liberalisering – dus de breuk met ‘negatieve’ Duitse tradities – volgens Wehler vooral ook het werk zijn van een specifiek soort “publieke intellectuelen”, die de opmerkelijke West-Duitse debatcultuur vorm gaven. Daartoe rekent Wehler, overigens geheel terecht, ook zichzelf.

Politiek essay

De auteur kan natuurlijk moeilijk over zichzelf schrijven, maar daar is ook alles mee gezegd. Breed uitgemeten werd in Duitse besprekingen de passage waar Wehler nog maar eens zijn gelijk in de Historikerstreit haalt. In zulke passages is Wehlers geschiedenis van de Bondsrepubliek apodictisch. Het heeft soms wat weg van het afleggen van rekenschap. Historische analyse ziet er anders uit. Een van de recensenten schreef terecht dat Wehlers boek uiteindelijk een product is van de tijd die het zou moeten onderzoeken. En inderdaad, het hier om een zeer West-Duitse geschiedenis van West-Duitsland.

Ook daarom is dit vijfde deel toch echt anders dan de rest: ondanks het statistisch overvloedige hoofdstuk over de onveranderde sociale ongelijkheid in West-Duitsland is het boek uiteindelijk meer een politiek essay gebleven. Het onthult een visie en zelfbeeld van een geëngageerde supporter van de intussen ‘oude’ Bondsrepubliek van Bonn. Was hetzelfde boek geschreven als losse monografie door een onbekende auteur, dan had het vermoedelijk weinig opzien gebaard. Maar als onderdeel en afsluiting van Wehlers Grote Werken is het in ieder geval ook een mijlpaal in de Duitse historiografie.

Krijn Thijs is historicus. Als onderzoeker is hij werkzaam aan de Universiteit Leiden en als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Duitsland Instituut Amsterdam

Afbeeldingen:

Cover boek: Verlag C.H. Beck
Hans-Ulrich Wehler: Universität Bielefeld

Hans Ulrich Wehler geeft maandag 24 november in Amsterdam een lezing over zijn nieuwste boek. Klik hier voor de details.

Reacties

Geen reacties aanwezig

Maximaal 500 tekens toegestaan

top
Op deze site worden cookies gebruikt, wilt u hiermee akkoord gaan?
Accepteer Weiger