Duits onderwijs ver onder de maat
OESO-rapport velt vernietigend oordeel over Duits onderwijs

Achtergrond - 1 oktober 2007

(1 oktober 2007) Net als voorgaande jaren komt het Duitse onderwijs er beroerd vanaf in het nieuwe OESO-rapport over de toestand van het onderwijs in 29 landen. De situatie is verslechterd: Duitsland zakt van plaats 10 naar plaats 22.

Het rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling wordt jaarlijks uitgegeven en bevat cijfers en analyses over onderwijsdeelname, prestaties in het onderwijs en de uitgaven aan onderwijs. Uit het rapport blijkt dat Duitsland ronduit slecht scoort op het gebied van onderwijsdeelname van kinderen uit gezinnen waarin de ouders een lage opleiding genoten hebben. Kinderen uit arbeidersmilieus hebben 50 procent minder kans om hoger onderwijs te volgen dan op grond van hun bevolkingsaandeel verwacht zou mogen worden. Kom je daarnaast nog uit een immigrantengezin, dan zijn je opleidingskansen nog weer veel kleiner.

De slechte onderwijsdeelnamecijfers lijken ook effect te hebben op de verwachtingen van scholieren. Op dit moment verwacht slechts 21 procent van de Duitse 15-jarige scholieren naar de universiteit te gaan, terwijl dat in de OESO-landen gemiddeld 57 procent is.

Andere conclusies uit het OESO-rapport zijn dat Duitsland relatief weinig geld uitgeeft aan het basisonderwijs en te weinig investeert in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Daarnaast dreigt er een lerarentekort, wat de kwaliteit van het onderwijs alleen maar verder zal ondermijnen. 

Positieve punten

Brengt het rapport dan alleen maar slecht nieuws voor Duitsland? Nee, Duitsland investeert relatief veel in het hoger onderwijs en buitenlandse studenten komen er graag studeren. Ook behoort Duitsland tot de koplopers als het gaat om het aantal promoties en zijn er relatief weinig leerlingen die zonder een diploma het op de universiteit voorbereidende onderwijs verlaten.

Dit laatste is echter ook meer en meer in andere landen het geval en de positie op de arbeidsmarkt van de groep die geen diploma haalt, is verslechterd. Ook aan de investeringen in het hoger onderwijs zit een schaduwkant. De effectiviteit ervan laat namelijk zeer te wensen over. Hoewel het aantal afgestudeerden aan universiteiten gestegen is van 14 procent in 2000 tot 20 procent nu, blijft dit percentage ver achter bij het gemiddelde in de EU (35 procent) en de gezamenlijke OESO-landen (36 procent). Met name het aantal afgestudeerden met een natuurwetenschappelijke achtergrond is onvoldoende om het aantal ingenieurs dat binnenkort stopt met werken te vervangen.

Wereldkampioen sociale selectie

Niet verwonderlijk dus dat de paar positieve punten uit het OESO-rapport nauwelijks aandacht krijgen in de stroom van negatieve reacties vanuit media en politiek. De kritiek richt zich vooral op de vruchteloze pogingen die sinds 2001 ondernomen zijn om het onderwijs te hervormen. De doorstroming is nog altijd niet verbeterd. Ook worden kinderen uit sociaal achtergestelde milieus volgens Angel Gurria, secretaris-generaal van de OESO, nog steeds vaker naar schooltypen verwezen waarin minder van hen verwacht wordt dan kinderen uit de betere milieus.

Ulrich Thöne, voorzitter van de Gewerkschaft Erziehung und Wissenschaft, deelt deze kritiek: "De verontrustende boodschap van het onderzoek is dat Duitsland wereldkampioen sociale selectie blijft." Kritiek van gelijke strekking komt er vanuit Die Linke, Bündnis 90 en Die Grünen. Priska Hinz, onderwijsexpert van Die Grünen, spreekt van een "klinkende oorveeg" voor het onderwijsbeleid van de regering. Voor wie wil studeren, werpen "campus-tol, studiebeurs-gierigheid en een gebrek aan studieplaatsen" te veel barrières op, aldus Hinz.

Gelijke kansen

Doris Ahnen, onderwijscoördinator van de door de SPD bestuurde deelstaten, vreest dat de invoering van collegegelden in verschillende deelstaten het moeilijker zal maken om een verhoging van het aantal studenten en afgestudeerden te bereiken. De SPD grijpt het OESO-rapport aan om zich opnieuw op het traditioneel sociaal-democratische thema van de gelijke onderwijskansen te profileren. Naar aanleiding van het rapport pleitte SPD-onderwijsdeskundige Ernst-Dieter Rossmann al voor een nationaal onderwijsverdrag en riep partijgenote Ulla Burchardt, voorzitter van de Onderwijscommissie van de Bondsdag, onderwijsminister Anette Schavan (CDU) op om landelijk uniforme toelatingseisen vast te leggen.

Volgens Burchardt schrikken de ingewikkelde procedures bij het aanmelden voor een studieplaats veel jongeren af: ‘Mevrouw Schavan zou er goed aan doen de voorwaarden voor efficiënte en transparante toelatingsprocedures te scheppen, maar ze is precies het omgekeerde van plan.’ De onderwijsminister zelf vindt overigens dat ze op de goede weg is en dat ze door middel van verbeterde studiefinanciering wel degelijk een bijdrage levert aan de verhoging van de studentenaantallen en het garanderen van gelijke onderwijskansen.

Federalisme

De misschien wel belangrijkste oorzaak van uitblijvende verbeteringen in het onderwijs is de kwestie van het federalisme. Want waarom wordt er in Duitsland sinds 2001 wel voortdurend over verbeteringen in het onderwijs gesproken, terwijl er politiek nauwelijks knopen doorgehakt worden? De trage werking van de procedures in het onderwijsbeleid vormen onvoldoende verklaring. Belangrijker zijn de politieke meningsverschillen over de verhouding tussen Bond en deelstaten. De SPD is bereid de soevereiniteit van de deelstaten opzij te zetten ten gunste van nationaal-uniform onderwijsbeleid, terwijl CDU/CSU op dit punt traditioneel zeer terughoudend is. Eerdere hervormingspogingen, vooral op initiatief van de SPD, zijn precies op deze heikele kwestie van het federalisme gestrand.

Of er dit keer wel landelijk politieke knopen doorgehakt zullen gaan worden, zal er in grote mate van afhangen of SPD en CDU consensus kunnen bereiken over het nemen van maatregelen op landelijke schaal. Zelfs al komen beide partijen eruit en neemt de regering binnen de huidige zittingstermijn substantiële maatregelen, dan zal het waarschijnlijk nog heel wat jaren duren voordat de effectiviteit ervan vastgesteld kan worden.

Tegelijkertijd is het juist het federalisme dat soelaas kan bieden. De deelstaten hoeven immers niet op Berlijn te wachten en kunnen ondertussen zelf maatregelen nemen. Verschillende deelstaten zijn hier al mee bezig, bijvoorbeeld door te proberen de indeling in schoolniveaus minder star te maken of leerlingen langer gemeenschappelijk te laten leren. Desondanks heeft men in Duitsland vooralsnog weinig reden om met veel vertrouwen uit te kijken naar de volgende OESO-rapportage.

Maartje Hermsen maakt deel uit van het Graduiertenkolleg van het Duitsland Instituut Amsterdam. Zij schrijft een proefschrift over het geschiedenisonderwijs uit de naoorlogse periode in Nederland en West-Duitsland.

Reacties

Maximaal 500 tekens toegestaan

top
Op deze site worden cookies gebruikt, wilt u hiermee akkoord gaan?
Accepteer Weiger