Van locomotief tot hekkensluiter
Over het uitblijven van hervormingen in Duitsland

Achtergrond - 13 juni 2006

(13 juni 2006) De invloedrijke Duitse econoom Hans-Werner Sinn windt er geen doekjes om. Alleen met draconische maatregelen is de Duitse economie nog te redden.

De voorzitter van het invloedrijke Institut für Wirtschaftsforschung levert geen half werk deze avond. Zijn instituut wil niet alleen analyses leveren. Het ontwikkelde ook een model van aktiverende Sozialhilfe, waarbij arbeidsparticipatie, hoe gering in uren ook, voorwaarde is om überhaupt voor een uitkering in aanmerking te komen. Die uitkeringen moeten fors omlaag, waardoor een radicale belastinghervorming mogelijk wordt, die tot gevolg heeft dat de loonkosten scherp kunnen dalen. Deze zijn nergens ter wereld zo hoog als in Duitsland. Een 42-urige werkweek wordt de norm (alleen in Nederland en in Noorwegen zijn de werkweken nóg korter dan in Duitsland) en de macht van de vakbonden, met name waar het gaat om de z.g. Tarifverträge en (bindende CAO's voor hele bedrijfstakken) dient te worden beëindigd.

Dat dit stuk voor stuk punten zijn waarbij menig politicus zich ongemakkelijk voelt, verklaart dan ook waarom de opvattingen van Sinn in analytische zin wel vaak worden gedeeld (hij is niet voor niets een van de meest invloedrijke economen), maar dat zijn aanbevelingen vaak als onhaalbaar worden afgedaan.

Onaantrekkelijk

Het analytische deel van zijn verhaal is inderdaad het meest overtuigend. Als een geoefend openbare aanklager stapelt hij bewijs op bewijs. Een paar voorbeelden: hoewel de Duitse economische groei momenteel bevredigend lijkt, is dat slechts een conjuncturele kwestie. Gemeten naar de geïndexeerde groei binnen Europa over de afgelopen tien jaar ligt Duitsland ver onder het gemiddelde, samen met Italië (resp. 114,6 en 113,5; Verenigd Koninkrijk 138,6, Nederland 127,7).

De Duitse achterstandspositie wordt nog beter geïllustreerd aan de hand van de werkeloosheidscyclus. Iedere vijf jaar (sinds 1975) is er telkens afwisselend sprake van groei van de werkgelegenheid, gevolgd door toename van de werkeloosheid. Alleen ligt de piek van de werkeloosheid elke keer weer hoger dan in de voorgaande cyclus en duurt de neergaande lijn (richting volledige werkgelegenheid) telkens langer. Voortzetting van deze trend leidt op den duur tot een permanente werkeloosheid van twintig procent.

In Duitsland zijn de afgelopen tien jaar tijd door het verdwijnen van banen in de productiesector én door het uitblijven van banengroei in de dienstensector 137 miljoen banen verdwenen. In diezelfde periode echter creëerden Duitse investeringen in het buitenland maar liefst vier miljoen banen, waarvan 700 duizend in de nieuwe lidstaten. Dit gebeurde hetzij direct door offshoring: productie volledig overbrengen naar bijvoorbeeld Polen, of door outsourcing zoals Porsche en Volkswagen doen in Bratislava, waar op de motor na de hele auto wordt gefabriceerd.

Van de Duitse spaartegoeden wordt 40% in eigen land geïnvesteerd en 60% in het buitenland, hetgeen wijst op een groot Standortproblem. De Duitse economie kan evenals de export dus optisch wel groeien, maar daar plukken de Duitse werknemers slechts in zeer geringe mate de vruchten van. En waarom zouden ze ook, polemiseert Sinn, zij ontvangen juist geld om thuis te zitten en zijn door hun geringe productiviteit en veel te hoge loonkosten volstrekt niet meer aantrekkelijk (unwettbewerbsfähig) voor welke ondernemer dan ook. Het Duitse uurloon is gemiddeld 27,6 euro, een Pool kost (in Polen) 3,29 euro en een Chinese arbeider komt al voor 1,10 euro zijn of haar bed uit. Al met al, aldus Sinn een hopeloze zaak: de locomotief is tot hekkensluiter geworden.

Voorspiegelen

Sinn blijkt nog wel bereid verzachtende omstandigheden aan te voeren, maar hamert er tegelijkertijd op dat andere landen onder vrijwel dezelfde omstandigheden tóch beter gepresteerd hebben. Na de val van de Muur waren er vijf grote schokken te verwerken: globalisering, de groei van de Europese binnenmarkt, die voor Duitsland als groot land nu eenmaal relatief minder voordelen biedt, de introductie van de euro (zelfde verhaal), uitbreiding van de EU met de landen uit Midden- en Oost Europa en, exclusief voor Duitsland, de vereniging. Waarom hebben andere landen die uitdagingen dan toch beter het hoofd geboden? Is Duitsland niet langer concurrerend? Dat, aldus Sinn, is slechts ten dele waar. De ondernemingen hebben juist wél goed ingespeeld op bijvoorbeeld de globalisering en de toetreding van de oostelijke buren, maar het zijn de werknemers die in feite hun concurrentiepositie hebben opgegeven. Té duur, onvoldoende opgeleid, te weinig flexibel, enzovoort.

Nog dramatischer is de verdeling van de werkloosheid in de samenleving. Terwijl die onder hoogopgeleiden en werknemers met een vakopleiding min of meer gelijk blijft, is de werkloosheid onder laagopgeleiden verdrievoudigd. En uitgerekend die minder productieve arbeid ondervindt de grootste concurrentie uit de lagelonenlanden. Sinn kan het niet mooier voorspiegelen dan het is: alleen met draconische maatregelen waaronder afschaffing van het minimumloon, opheffen van de ontslagbescherming en de introductie van een nieuw sociaal verzekeringssysteem kan deze trend worden omgebogen. Misschien is Duitsland nog wel te redden, maar de Duitse arbeider, die lijkt definitief in het museum bijgezet te kunnen worden.

Lily Sprangers is zakelijk directeur van het Duitsland Instituut Amsterdam.

Reacties

Geen reacties aanwezig

Maximaal 500 tekens toegestaan

top
Op deze site worden cookies gebruikt, wilt u hiermee akkoord gaan?
Accepteer Weiger