Persoonlijk theater met een kritische noot
De terugkeer naar het persoonlijke in de literatuur, BRD 1969-1977
Tijdens de jaren zeventig verdween de drang om een groot publiek aan te zetten tot politiek handelen. Net als in de literatuur kwam ook op het toneel het individu weer centraal te staan.
Net als in het proza wroette men op het toneel flink in de ziel van het individu. Daarbij stond zijn alledaagse in plaats van zijn politieke leven centraal. Toneelschrijvers lieten zich inspireren door het moderne leven en brachten seks, geweld, psychische nood en allerlei communicatiestoornissen op het toneel. Personages werden gehersenspoeld door de media en geportretteerd als willoze nummers of gewillige prooien van de vermaakindustrie. Bekende schrijvers uit deze periode zijn onder meer: Botho Strauß, Peter Handke en Rainald Goetz.
Eén van de meest productieve toneelschrijvers in deze periode was de Oostenrijker Thomas Bernhard. Hij uitte stevige kritiek op zijn geboorteland en was een belangrijke vertegenwoordiger van de Anti-Heimatliteratur. Na de Tweede Wereldoorlog had Oostenrijk zich voornamelijk op het herstel van vooroorlogse verhoudingen gericht. Ook de literatuur was zeer behoudend. Halverwege de jaren zestig kwam er kritiek op dit conservatisme en Bernhard was een belangrijke vertegenwoordiger van deze stroming. Hij schilderde de Oostenrijkse maatschappij af als een voortzetting van de vroegere nationaal-socialistische en conservatief-katholieke samenleving.
‘Ein Fest für Boris’ (1970) stond aan het begin van een reeks omstreden theaterstukken waarin Bernhard maatschappelijke conventies, die hij ‘levensleugens’ noemde, ontmantelde. Bernhard stelde de vraag hoe het individu stand kon houden tegenover de voortdurende bemoeienis van instanties als ouders, school en kerk. De autobiografische en persoonlijke elementen in zijn werk zijn kenmerkend voor de tijdgeest van de jaren zeventig.