De blonde engel van Potsdam
De enige gast (5)

Columns - 9 september 2004

In 2004, een halve eeuw na de aftrap voor de wederopbouw, reed Dylan van Eijkeren in de BMW de hele winter rond in Duitsland. Hij had geen vastomlijnde route. Hij had gespaard en zou reizen tot zijn geld op was. Van Eijkeren wilde zich laten leiden door wat op zijn weg kwam, al had hij een handvol afspraken en een paar reserveringen. Hij hoefde niks. Hij wilde reizen, hij zou onderweg zijn. Het draaide om de reis, niet om de aankomst.

van Dylan van Eijkeren

De volgende ochtend, op een zondag, reden de BMW en ik naar Neubrandenburg. Dat bleek een stad van amper honderdduizend inwoners die zichzelf op weinig meer kon beroepen dan een stadsmuur van heb-ik-jou-daar, en enorme Plattenflats. De stadsmuur was leuk, er waren huisjes met verdiepingen in gebouwd. Sommige waren te huur als vakantiewoning. Het uitzicht over de muur was even exotisch als afschrikwekkend. Die betonflats daargelaten, wat zocht een vakantievierend mens eigenlijk in Neubrandenburg?

Omdat het zondag was gebeurde er niets. Er was een kerstmarkt in de winkelstraat. Dat klinkt als iets, die markt was echter een uitgeklede Brabantse braderie. Lokale middenstanders verkochten een deel van hun assortiment vanuit stalletjes, Vietnamezen verkochten tweedehandskleding, de kerstbonus bleek te bestaan uit twee koek-en-zopietentjes.

In die winkelstraat hield ik mijn pas in voor een etalage waarin goedkope elektronica was uitgestald. De Tchibo-winkel was gesloten, en behoefte aan een koffiezetapparaat had ik niet. Ik liep maar wat, ik keek maar wat. Ogenblikkelijk stopte de man van het paartje achter me ook, en bekeek samen met mij de Tchibo-etalage. Zijn vrouw draalde en mopperde: "Je hebt toch niks nodig, Wolfi?" Het echtpaar had de juiste leeftijd. De man leek bang een voordeeltje te missen; hij stamde uit de tijd van de misschientjes, de zakkige tassen waarmee de boeren- en arbeiderskameraden immer de straat op gingen, hopend dat ergens iets te koop zou wezen. Zijn reactie op mijn plotse halt had de schijn van een oude DDR-reflex - hé, hier valt wat te halen. Ik vond het grappig en probeerde hen vijf panden verder opnieuw uit hun tent te lokken, bij de Bertelsmann-boekhandel. Wolfi en zijn vrouw passeerden me, stug gearmd doorstappend.

Om te bekijken waarvandaan Pruisen bestierd was, reed ik de BMW naar Potsdam. Dat was de officiële hoofdstad van Brandenburg, en daarmee de officieuze hoofdstad van Pruisen. Potsdam had de weidsheid van Versailles, en dat is een voor de hand liggende vergelijking. Potsdam was de zetel van de Hohenzollerntjes geweest en stond zodoende propvol paleizen en kastelen, had parken en siertuinen, grossierde in experimentele bebouwing en villa's. Er was een universiteit en hoewel de buitenwijken van Potsdam leken op iedere stad in het oosten van Duitsland, veranderde de stad centrumwaarts in een pronkstuk.

Beate Fernengel was de directeur van het Voltaire Hotel in de Hollandse wijk van Potsdam, waar ik sliep. Haar naam was niets vergeleken met haar voorkomen. Ze was lang maar betamelijk lang, slank maar welgevormd, met blonde krullen maar zonder de paarse kleurspoeling die in de ex-DDR erg populair was, ze had zelfs niet allerhande stalen garnituur door lippen of neus geboord en een gezicht waar de verbaasde pret vanaf spatte. Het geheel werd dik aangezet door een ongerechtigheid in de vorm van een enorme zweer onder haar bevallig neusje.

Fernengel vertelde twee zoons te hebben, van achttien en vijftien. Hoe ik ook rekende en nadacht, ik begreep niet waar en hoe Beate Fernengel aan die jongens kon zijn gekomen. Zelf leek ze niet ouder dan dertig. Ze was geboren in Potsdam.

Ze zei, toen ik vertelde Pruisen te willen leren kennen door haar stad te leren kennen, "loop eens een rondje", op de toon die een moeder gebruikt als haar zoon wat al te driest verliefd is. In de valavond liep ik langs de Information, het VVV, aan de Platz der Einheit, een volcommunistisch plein met echte Plattenflats aan de zijkanten. Als je ergens Pruisen zou moeten kunnen ruiken, dan was het hier. De Pruisische - tegenwoordig hernoemde maar identieke Brandenburgse - adelaar was alom: vlaggen op mijn hotel, vlaggen voor het stadhuis en aan de cafés.

De Information verkocht posters van de Hohenzollern-familiestamboom, posters van het Pruisische grondgebied in verschillende perioden, grote posters van rode adelaars. Ik had die posters best willen kopen, en wat stickers met adelaars à 5 eurocent bovendien, maar een van mijn reisvoornemens was geweest: geen souvenirs. Souvenirs zouden de BMW al snel hebben doen uitpuilen, en ik wist tevoren dat ik geen zin zou hebben tussen flessen lokale wijn, Steiff-knuffelberen en Pruisische posters op zoek te gaan naar een schoon hemd.

Dylan van Eijkeren is journalist en projectredacteur bij een weekbladenuitgeverij. Hij woont in Amsterdam.

Bovenstaande column is een fragment uit het boek 'De enige gast', dat op 24 september 2004 op het DIA werd gepresenteerd.

De enige gast (1). Het wonder van de geboorte
De enige gast (2). Het bemoste stadion van Katernberg
De enige gast (3). Zeldzaam onbeleefd
De enige gast (4). Pruisen kijken

  • Dylan van Eijkeren, 'De enige gast', De Geus (2004): €22,50; ISBN 90 445 0532 7

Reacties

Geen reacties aanwezig

Maximaal 500 tekens toegestaan

top
Op deze site worden cookies gebruikt, wilt u hiermee akkoord gaan?
Accepteer Weiger