Het Pruisen van Joop en Otto
De enige gast (6)

Columns - 22 september 2004

(22 september 2004) In 2004, een halve eeuw na de aftrap voor de wederopbouw, reed Dylan van Eijkeren in de BMW de hele winter rond in Duitsland. Hij had geen vastomlijnde route. Hij had gespaard en zou reizen tot zijn geld op was. Van Eijkeren wilde zich laten leiden door wat op zijn weg kwam, al had hij een handvol afspraken en een paar reserveringen. Hij hoefde niks. Hij wilde reizen, hij zou onderweg zijn. Het draaide om de reis, niet om de aankomst.

van Dylan van Eijkeren

Beate Fernengel had me aanbevolen die avond te eten in de Hollandse wijk - die wijk was een ideetje van Frederik Willem I geweest. Een Nederlandse bouwmeester was gehaald en lap, daar was een nieuwe wijk in het hart van de Pruisische hoofdstad. Beate Fernengel had gelachen: "Ga naar restaurant Zum Fliegenden Holländer, dat bent u tenslotte."

De Hollandse wijk was goeddeels gerenoveerd, onttrokken aan het DDR-verval, en zou niet misstaan in Enkhuizen of Harlingen. Het geheel bleek veelzijdiger dan de poppige façades in Nederland. Er was toerisme, er waren winkels en cafés. Potsdam was atypisch voor Pruisen, op de typische manier waarop hoofdsteden altijd atypische representaties van hun land zijn. De Potsdammers werkten in Berlijn, Potsdam trok rijke jongelingen uit de nieuwe hoofdstad. Ze betrokken appartementen in stadsvilla's in het grote park dat Potsdam is. De mensen die stilhielden voor dichte Tchibo-winkels in Neubrandenburg, de schuifelaars in Anklam, dat was het oude Pruisen, waar werd geleefd in ernst.

"Een nieuw Pruisen is aanstaande", zei Beate Fernengel.
"U spreekt Sebastian Haffner tegen", zei ik, terwijl we op haar kosten een duur glas witte wijn dronken in de verlaten bar van haar hotel. Maar aan haar woorden hoefde niet te worden getwijfeld, haar ogen spraken de waarheid. "Haffner heeft op zijn manier gelijk," zei ze, en ik op de mijne."

Ze vertelde over de openheid die de Pruisen al sedert de grote Frederik altijd had gekenmerkt, en die hun nu weer van pas zou gaan komen ("We hebben er gedurende de Hitlertijd en het communisme niet zo veel aan gehad"). De Pruisen waren geletterde mensen, geïnteresseerd in binnen- en buitenlandse aangelegenheden, en ja, ze waren trots, maar mochten ze? "We hebben de meeste paleizen van alle Europese steden", zei Fernengel, na haar wijn een kop thee drinkend. "Het is wel zo: je houdt van Pruisen of je moet er niks van hebben. Dat geldt ook voor onszelf - de clichés over militarisme en volgzaamheid zijn hier welbekend." Ik hield van Pruisen, Beate Fernengel schonk heel fijne Müller-Thurgau, de bar leek geschapen voor twee bezoekers, Beate en Dylan, alleen over die twee kinderen van Beate was ik wat bezorgd.

"Het nieuwe Pruisen en ouderwetse trots worden door Joop en Otto gecombineerd", zei Beate Fernengel. Joop en Otto hadden het financiële heft in handen genomen, en wachtten niet tot de overheid actie zou ondernemen, zoals de Pruisische volksaard zou hebben vereist. Ze kochten panden, restaureerden die, verkochten ze weer zonder woekerwinsten, ze renoveerden, organiseerden benefietfeesten en ze hielpen lokale nooddruftige ondernemers met leningen. Wolfgang Joop kende ik van zijn kleding- en luchtjesmerk Joop! en van zijn constant op televisie en in Bild opduikende, eveneens spulletjes ontwerpende dochter Jette. "Mijn vader is mijn grote voorbeeld", zei Jette Joop bijvoorbeeld. Die opmerking was overbodig, aangezien ze dezelfde waterstofperoxyde gebruikten.

Maar wie was Otto? "Michael Otto van Otto-postorders", zei Beate Fernengel, een krul draaiend in haar blonde krullen. "Er worden veel Pruisische doelen gesponsord door Pruisische mensen." Pruisen was niet langer een land, of een staatsvorm, Pruisen leefde nu in de mensen. Dat leek me het hoogst haalbare voor een staat, zelfs als die niet meer bestond. In feite was dat de enige legitimiteit die een land kon bezitten: voortleven zonder kunstmatige grenzen, zonder eigenbelang nastrevende politici of erfvorsten, zonder voetbalelftal.

Zoveel ontzag voor Pruisen voelde ik dat ik op advies van Beate Fernengel in Wolfgang Joops restaurant Barokoko een pizza at. Dat was een lekkere pizza, maar niet bijzonder van vorm of extreem geurig. De bediening was wel bijzonder vormgegeven, maar niet zo bijzonder als Beate Fernengel. Na de pizza en een halve fles Chianti dronk ik een groot glas Duitse rosé in Joops cocktailbar Seeblick.

Gedurende de avond raakte ik steeds verliefder op de afwezige Beate Fernengel. Om dat te vieren dronk ik een glas rosé in het naastgelegen intellectuelencafé. Dat heette Heider en was authentiek Duits. In Heider schoolden journalisten en schrijvers honderd jaar geleden al samen, toen Duitsland nog een kleuterland was, net gestart en onbezoedeld. De denkers van toen hadden er veel zitten ouwehoeren maar hadden niet kunnen bevroeden wat er binnen een eeuw zou geschieden, hoe de jonge staat zich in dertig jaar zodanig in de nesten werkte dat ze de facto weer werd opgedoekt. In Heider voelde je de geschiedenis zoals je dat hebt als je iemand onopgemerkt bespiedt. Ik zag de werkelijkheid, geen poederdoos kwam eraan te pas.

Nou ja, dat die tenten van Joop net zoveel met Pruisen uit hadden te staan als een aap, kon me niet schelen. Een tip van Beate Fernengel, die sloeg je niet af. "Nog een rosé, meneer?"

Dylan van Eijkeren is journalist en projectredacteur bij een weekbladenuitgeverij. Hij woont in Amsterdam.

Bovenstaande column is een fragment uit het boek 'De enige gast', dat op 24 september 2004 op het DIA werd gepresenteerd.

De enige gast (1). Het wonder van de geboorte
De enige gast (2). Het bemoste stadion van Katernberg
De enige gast (3). Zeldzaam onbeleefd
De enige gast (4). Pruisen kijken
De enige gast (5). De blonde engel van Potsdam

  • Dylan van Eijkeren, 'De enige gast', De Geus (2004): €22,50; ISBN 90 445 0532 7

Reacties

Geen reacties aanwezig

Maximaal 500 tekens toegestaan

top
Op deze site worden cookies gebruikt, wilt u hiermee akkoord gaan?
Accepteer Weiger