Het wonder van de geboorte
De enige gast (1)
Columns - 22 juli 2004
(22 juli 2004) In 2004, een halve eeuw na de aftrap voor de wederopbouw, reed Dylan van Eijkeren in de BMW de hele winter rond in Duitsland. Hij had geen vastomlijnde route. Hij had gespaard en zou reizen tot zijn geld op was. Van Eijkeren wilde zich laten leiden door wat op zijn weg kwam, al had hij een handvol afspraken en een paar reserveringen. Hij hoefde niks. Hij wilde reizen, Hij zou onderweg zijn. Het draaide om de reis, niet om de aankomst.
van Dylan van Eijkeren
Om bij het begin te beginnen: het was winter, grauw en koud in het Ruhrgebied, carnaval en mies, de straten gevuld met dralende, dwalende dronkelappen, onzichtbaar voor elkaar maar niet voor de reiziger - ze gaven gestalte aan een dolend Duitsland, zoekend naar hoop en naar houvast. Tegelijkertijd was het eengeworden Duitsland bezig zijn zelfvertrouwen te herwinnen, de Duitsers druk hun identiteit te herzien.
Mijn reis van honderd dagen en honderd nachten was ten einde. Daarom was ik in Essen. Op het spoorwegstation van Essen-Katernberg begon voor Duitsland in 1954 een nagenoeg eendere queeste als die het land exact een halve eeuw later doormaakte. 'Das Wunder von Bern' is een Duitse parabel. De gelijknamige film draaide eind 2003 met succes in bioscopen van Hannover tot Halle, en laat geen ruimte voor halve interpretaties. Een land in duigen wordt wereldkampioen voetbal en gaat met vers vertrouwen aan de arbeid. Ik zag 'Das Wunder von Bern' zeven weken eerder in Berchtesgaden.
Het Essense filmgezin bestaat uit een moeder, twee zoons en een dochter, vader zucht in een sovjetkamp. Troosteloosheid is troef in Katernberg, de buurt rondom de mijnschachten. De huizen slaan zwart uit van het kolengruis, de mensen hoesten zich een slag in de rondte, armoede is de norm. Het wonder van de economische wederopstanding is niet begonnen. De moeder drijft samen met haar dottige dochter een café waarin ruwe mijnwerkers hun pils drinken en de enige televisie van de wijk is te vinden. Dan komt vader terug uit krijgsgevangenschap. Vanzelfsprekend is hij verbitterd en zwijgzaam. De jongste zoon is niet de zijne, wat weinig feestvreugde aan het verhaal toevoegt. De jongste zoon voetbalt graag en knuffelt dikwijls met zijn twee konijnen. Na die inleidende schermutselingen komt er vaart in de film op het moment dat een trein vol voetbalspelers naar Zwitserland vertrekt. Daar wordt dat jaar het wereldkampioenschap voetbal gehouden. De jongste zoon zwaait op het station spits Helmut Rahn uit dat is zijn buurjongen en zijn held. Rahn begon zijn carrière bij buurtclub Sportfreunde Katernberg en speelt in 1954 voor Rot-Weiss Essen.
Het wereldkampioenschap begint. In het café kijkt heel Katernberg televisie - maar buurtheld Rahn is bankzitter. Moeder is jarig. Als smakelijke verrassing stooft vader de konijnen van zijn zoon. West-Duitsland plaatst zich voor de finale. Als compensatie voor de konijnen neemt de stiefvader het hoofdrolspelertje in een geleende auto mee naar Bern. Het jochie sluipt het stadion binnen. Rahn speelt en, lap, scoort het winnende doelpunt. Voor de eerste keer is West-Duitsland wereldkampioen. (In datzelfde jaar riep de president van de DDR, Wilhelm Pieck, bij de oplevering van zijn kersverse Stalinstadt aan de Oder: `Een symbool en voorbeeld van de socialistische vormgeving van onze steden!' Zo had elk Duitsland zijn eigen feestje.)
In 2004, een halve eeuw na de aftrap voor de wederopbouw, reed ik in de BMW de hele winter rond in Duitsland. Ik had geen vastomlijnde route. Ik had gespaard en zou reizen tot mijn geld op was. Ik wilde me laten leiden door wat op mijn weg kwam, al had ik een handvol afspraken en een paar reserveringen. Ik hoefde niks. Ik wilde reizen, ik zou onderweg zijn. Het draaide om de reis, niet om de aankomst. Overal, van het Syltse strand tot de Baden-Badense bergen zeiden de mensen gedurende de honderd Duitse dagen: "In de zomer is het hier mooier." Dat betekende niks voor mij. Ze vroegen: "Waarom bent u niet in het seizoen gekomen?" Daarop had ik een antwoord, al vertelde ik dat nooit; ze zouden me een idioot vinden. Ik zocht het ongeliefde, het onverwachte. Mijn hamvraag moest niet worden: "Heeft u dan misschien nog een eenpersoonskamertje vrij, het maakt niet uit wat het kost?" Ik wilde de Duitsers betrappen in hun Heimat, al heimattend. Ik wilde het land leren kennen dat mijn grootouders zo goed kenden. Hun generatie vierde vakantie in Duitsland, mijn generatie associeert Duitsland met nare voetballers, slechte schlagers en dikke pensen. Duitsland is zo dichtbij dat je het over het hoofd ziet. Mijn kennissen scheuren door Duitsland naar Praag, naar Oostenrijk en Zwitserland, en naar de Elzas zelfs: "Langer maar sneller." Ikzelf koos altijd de A61 en de A5 naar Italië. De tussenstops in Duitsland waren me mettertijd beter gaan bevallen: de mensen waren vriendelijk, het eten goed, soms lekker, de wijn prima. Waarom hebben Nederlanders die de oorlogen niet meemaakten zo'n hekel aan Duitsers? Omdat mensen jaloers zijn op hun rijkere broer, op hun mooiere zus? Of waren alle Duitsers wellicht ware rotzakken, ploerten, schurken? Ik wilde weten wat achter de antipathie stak. Had Duitsland op het zuidelijk halfrond gelegen, dan was het een ander verhaal geweest. Maar Duitsland, dat was het buurland, en ik wist van niets.
Dylan van Eijkeren is journalist en projectredacteur bij een weekbladenuitgeverij. Hij woont in Amsterdam.
Bovenstaande column is een een fragment uit het boek 'De enige gast', dat op 24 september op het DIA werd gepresenteerd.
- Dylan van Eijkeren, 'De enige gast' De Geus (2004); €22,50; ISBN: 90 445 0532 7
Reacties
Geen reacties aanwezig