Het Duitse keizerrijk onder Wilhelm I
Samenvatting, 1871-1888
Twee grote oorlogen waren er gevoerd om het Duitse Keizerrijk in 1871 tot stand te brengen. Toch beweerde de architect van dit rijk, Otto von Bismarck, dat Europa niets te vrezen had van de Duitsers. Men was tevreden zo: saturiert.
Uit de staatsinrichting van het Duitse keizerrijk blijkt duidelijk dat Pruisen in dat rijk een leidende positie vervulde: Pruisen leverde de rijkskanselier en de keizer. Ook had Pruisen vetorecht in de Bondsraad en het kabinet. Het democratische gehalte van het keizerrijk was gering. De rijksdag werd dan wel met algemeen mannenkiesrecht verkozen, maar het parlement had weinig bevoegdheden.
Otto von Bismarck werd de eerste rijkskanselier van het verenigde Duitsland. Keizer Wilhelm I vertrouwde hem volledig en liet hem zijn gang gaan. In de buitenlandse politiek maakte Bismarck na 1871 een draai van 180 graden. Hij begreep dat andere landen zich bedreigd voelden door deze grote, machtige staat in het centrum van Europa. Bismarck benadrukte daarom voortdurend dat zijn land voor niemand een bedreiging vormde. Duitsland hoefde niet groter te worden en verlangde ook niet naar overzeese gebiedsdelen.
Op binnenlands gebied richtte Bismarck zijn pijlen op de katholieken en de socialisten, die hij zag als een grote bedreiging voor de nationale eenheid en veiligheid. Hij bestreed de socialisten via vooruitstrevende sociale wetgeving enerzijds en repressief optreden anderzijds. Zonder succes, want de Duitse socialistische partij werd de grootste van Europa. Van katholieken eiste Bismarck een onvoorwaardelijke trouw aan de Duitse staat. De liefde voor Duitsland was belangrijker dan trouw aan Rome. Met deze zogenaamde Kulturkampf riep Bismarck de woede van paus Pius IX op.