Staatsinrichting en politieke verhoudingen
Keizerrijk: 1871-1888
In het nieuwe Duitse keizerrijk overheersten de conservatieve krachten. De keizer en de rijkskanselier, beiden van Pruisische huize, kregen veel macht. De leden van de Rijksdag werden dan wel door alle Duitse mannen boven de 25 jaar gekozen maar de bevoegdheden van het parlement waren beperkt.
De staatsinrichting van het Keizerrijk. Vooral de keizer had veel macht.
Het Duitse keizerrijk was een conservatieve monarchie. Het was een bondsstaat die uit vier koninkrijken, zes groothertogdommen, vijf hertogdommen, zeven vorstendommen en drie vrije steden bestond. Aan het hoofd stond de Duitse keizer, die ook koning van Pruisen was. De macht van de keizer was groot. Hij stelde alle hoge functionarissen aan, was verantwoordelijk voor het buitenlandse beleid en was de opperbevelhebber van de strijdkrachten.
Twee belangrijke staatsorganen controleerden de Duitse wetgeving: de Bondsraad en de Rijksdag. In de Bondsraad waren de deelstaten vertegenwoordigd. Pruisen was hier oppermachtig: de voorzitter van de Bondsraad was tegelijkertijd kanselier van het keizerrijk, en in de praktijk vrijwel altijd ook minister-president van Pruisen. Pruisen had bovendien bij belangrijke onderwerpen een vetorecht.
De Rijksdag werd volgens algemeen mannenkiesrecht gekozen, maar kreeg slechts beperkte controlerende taken. Zo bestond bijvoorbeeld niet de mogelijkheid om een motie van wantrouwen tegen de regering in te dienen. De regering had daarentegen wel de bevoegdheid om het parlement naar huis te sturen. Het budgetrecht en het recht om wetsvoorstellen af te keuren waren de belangrijkste rechten van de Rijksdag.
De liberale partijen twijfelden of ze mee wilden doen aan het nieuwe systeem. Aan de ene kant was hun streven naar Duitse eenheid en algemeen mannenkiesrecht verwezenlijkt. Aan de andere kant was het keizerrijk verre van een democratische rechtsstaat. De conservatief-liberale Nationalliberale Partei legde zich hier vooralsnog bij neer. De links-liberale Deutsche Fortschrittspartei ging echter in oppositie. Hervormingsgezinde partijen zoals de sociaaldemocraten en de katholieke Zentrumpartei hadden een grote aanhang onder de bevolking maar konden slechts beperkt invloed uitoefenen op de regeringspolitiek.