'Heimatvertriebene'
Stunde Null: 1945-1949
Na de Tweede Wereldoorlog werd een groot aantal Duitsers uit Oost-Europa verdreven. Vooral uit het voormalige Oost-Pruisen, Silezië en Sudetenland moesten etnische Duitsers hals over kop vluchten naar hun door het verloop van de oorlog sterk verkleinde vaderland. Historici gaan ervan uit dat circa 12 tot 14 miljoen mensen zijn verdreven van huis en haard. Van hen hebben 2 miljoen mensen de vlucht niet overleefd.
De Heimatvertriebene kwamen terecht in één van de Duitse bezettingszones. In de Sovjetbezettingszone, de latere DDR, waren zij zeer welkom om de economie weer aan de gang te krijgen. Maar de reden van hun komst werd verzwegen. In de antifascistische boeren- en arbeidersstaat was geen plaats voor de problemen van oude ingezetenen van het Groot-Duitse rijk.
Ook in de westelijke bezettingszones hadden de verdrevenen het niet gemakkelijk: zij werden opgevangen in de voormalige concentratiekampen. Toen de wederopbouw succesvol bleek, werden ze meegezogen in het economische succes, waardoor er op den duur publiekelijk weinig ruimte was voor hun vaak tragische verhaal. Een groot deel van de Heimatvertriebene zweeg dus uit zichzelf over het verleden, een ander deel organiseerde zich in één van de vele Vertriebenenverbände.
In 2002 kwam het onderwerp van de Heimatvertriebene ook internationaal in het centrum van de belangstelling te staan door de publicatie van de roman `Im Krebsgang' van Günter Grass, waarin de doorwerking van ondergang van het schip Wilhelm Gustloff in 1945 centraal staat. Op het schip bevonden zich duizenden Duitse burgers en militairen die op de vlucht waren voor het Rode Leger. Het aantal slachtoffers van de aanval van de Russische torpedojagers wordt geschat op negenduizend.
Bund der Vertriebenen
De Heimatvertriebene zijn na de Tweede Wereldoorlog een politieke factor van belang gebleven. Zij organiseerden zich in Vertriebenenverbände, stichtten een politieke partij en richtten de landelijke organisatie Bund der Vertriebenen op. De Heimatvertriebenen hebben traditioneel altijd een sterke lobby gehad in de CDU en vooral ook in de Beierse CSU.
In 1950, een jaar na de oprichting van de Bondsrepubliek, richtten de verdrevenen de politieke partij Block der Heimatvertriebenen und Entrechteten op. De partij had een bescheiden politiek succes. Zo kondigde bondskanselier Adenauer in 1952 een beperkte schadevergoeding af voor personen wier bezittingen aan het einde van de oorlog verloren waren gegaan. Van 1953 tot 1957 had het Block ook een eigen ministerpost in de Bondsregering.
De discussie over het lot van de Duitse vluchtelingen kwam in de jaren zestig steeds meer in schaduw te staan van de misdaden van de nazi's, in het bijzonder van de Holocaust. In 1969, onder Willy Brandt, werd het ministerie voor de verdrevenen weer opgeheven.
In 1957 werd de Bund der Vertriebenen opgericht. Door de vaak reactionaire houding van de bond kregen de verdrevenen weinig sympathie van het merendeel van de Duitse bevolking.
Na de val van de Muur kwam er in de publieke discussie meer aandacht voor Duitsers als slachtoffers. Na een langdurige discussie, onder meer met buurlanden Polen en Tsjechië, is besloten om in Berlijn een Zentrum gegen Vetreibungen op te richten. Om diplomatieke problemen te voorkomen, is bij tentoonstellingen ook aandacht voor andere vluchtelingen in Europa, bijvoorbeeld voor de verdreven Bosniërs uit de VN-enclave Sebrenica.