Zeldzaam onbeleefd
De enige gast (3)
Columns - 16 augustus 2004
In 2004, een halve eeuw na de aftrap voor de wederopbouw, reed Dylan van Eijkeren in de BMW de hele winter rond in Duitsland. Hij had geen vastomlijnde route. Hij had gespaard en zou reizen tot zijn geld op was. Hij wilde zich laten leiden door wat op zijn weg kwam, al had hij een handvol afspraken en een paar reserveringen. Hij hoefde niks. Hij wilde reizen, Hij zou onderweg zijn. Het draaide om de reis, niet om de aankomst.
van Dylan van Eijkeren
De volgende ochtend at ik mijn ontbijt alleen; Am Markt had geen andere gasten. Voor de middag had ik een excursie in Katernberg op mijn programma staan, eerst zou ik een kijkje nemen in de buurstad. Het ging zoals trams bellen, van rinkelrinkelrinkel, en toen remde de conducteur, en omdat ik het al van verre zag aankomen, uit het raam kijkend naar de paardenrenbaan van Schalke, verbaasde de klap me dubbel. Althans, klap. Tonk.
Het kleine vrouwtje dat tegenover me zat, zag me turen, keek me aan: "O, een ongeluk. Zijn er gewonden?"
"Nee, dat geloof ik niet."
"Gelukkig maar. Hoelang gaat het duren?"
"Nou, wel even. Er staat een auto op de rails en die auto is aangereden."
"Moet ik gaan lopen?"
"Dat weet ik niet. Ik ga wel lopen." Dat was een gratuite opmerking, ik kon teruglopen naar Katernberg, zo ver zou dat niet wezen, terwijl zij vanzelfsprekend richting Gelsenkirchen moest, allicht een stuk verder.
Samen stapten we uit. We bekeken de schade aan auto en tram. Die viel ondanks het zachte bonsje niks mee. De trambumper had zich ter hoogte van het hoekje linkervoorportier en spatbord in de bruine Ford Scorpio gepropt. Daardoor was de voorruit van de auto gebarsten en lag de motorkap aan gort. Diverse vloeistoffen stroomden vrijelijk onder de auto uit - die was afgeschreven. De bestuurder van de Ford kwam pas nu uit zijn auto. Hij keek beteuterd. Het kleine vrouwtje zei tegen mij: "Aha, de gelukkige autobezitter." Ze liep op hem toe en zei tegen de treurende man: "Als u wat beter had opgelet, hoefde ik niet naar huis te lopen."
Dat schoot een dikke, twee meter grote omstander in een trainingspak, nek en handen volgetatoeëerd, in het verkeerde keelgat: "Wat bent u asociaal. Waarom zegt u zulke dingen? Scheert u zich liever snel naar huis en houd uw muil." Het vrouwtje dreutelde weg, over een zandpad langs de trambaan vanuit Essen richting Gelsenkirchen-Schalke. De grote kerel was nog niet klaar: "Uw kop is niet normaal!" Tegen de omstanders, theatraal: "Moeten jullie kijken naar die kop! En die muts erop! Nogal wiedes dat ze zulke nonsens uitkraamt!" Het kleine vrouwtje keek om, naar mij. Ik haalde mijn schouders op, ergens - en dat ergens was hier, in Duitsland - viel wel iets te zeggen voor de theorie van de schreeuwlelijk.
Gedurende mijn reis had ik het nog niet zo zout gegeten: Duitsers die elkaar op straat kapot scholden. Dit tafereel was alles wat ik niet had meegemaakt in Duitsland. De mensen hielden afstand tot elkaar, lieten elkaar met rust. Bemoeizucht leek hen vreemd. De mensen irriteerden elkaar daardoor minder, ze hadden minder last van elkaar. Wie niet bumperkleeft, heeft minder last van de auto voor zich. Wie aan de andere kant van de straat blijft lopen, botst niet op degene aan de overkant. Er was meer dat geschreeuw voorkwam. De Duitser kende voorkomendheid, beleefdheid, ja in Beieren wellevendheid en hoffelijkheid. En tegen wie je zojuist nog 'u' en 'graag gedaan' zei, die schold je niet een minuut later het graf in.
Ik liep terug naar Katernberg. Ik wilde de enorme Zollverein-mijn bekijken waaruit de Katernbergers tot vijfentwintig jaar geleden kolen dolven. Ik kwam langs een bakker met Tchibo-koffie, dronk er staande een bakje à een euro, liep verder, kocht bij de Plus-supermarkt drie flessen rode Riesling, en legde die in de BMW, die achter Pension Am Markt uitrustte van zijn 8945 kilometer lange rit.
Ik deed een dutje en liep daarna, rond tweeën, zo duf als een konijn naar Zollverein. De enorme stalen takel werd geafficheerd als 'de Eiffeltoren van de Ruhr', maar dat was zoiets als de Eiffeltoren die zich zou profileren als het Empire State Building van Parijs, of het Empire State Building als wereldwonder (hetgeen een mozaïek op de begane grond ook beweert, doch dat terzijde). Ik bekeek de expositie maar bleek een kwartier te laat voor de rondleiding over het terrein, een tour die schachtbezoek en overige spanning beloofde. Dat deed me niks. De reis was het doel, niet de bestemming.
Zo had ik veel voornemens gehad.
Ik zou:
1. lokaal eten
2. altijd Duits spreken, hoe belabberd mijn Duits ook was
3. regionale kranten lezen
4. me niet buiten Duitsland begeven
5. niet tussentijds naar huis gaan
6. niet over de Tweede Wereldoorlog schrijven (al zouden de resten ervan wellicht onvermijdelijk blijken)
7. niet denken aan mijn reden van vertrek, die vluchten niet waard was, maar die blijven onmogelijk had gemaakt.
En ik zou alleen reizen.
Om te beginnen, ergens op een waterkoude dag in november, reden de BMW en ik naar Hamburg. Om met de uitzondering te beginnen, hadden we een passagier.
Dylan van Eijkeren is journalist en projectredacteur bij een weekbladenuitgeverij. Hij woont in Amsterdam.
Bovenstaande column is een een fragment uit het boek 'De enige gast', dat op 24 september op het DIA werd gepresenteerd.
De enige gast (1). Het wonder van de geboorte
De enige gast (2). Het bemoste stadion van Katernberg
- Dylan van Eijkeren, 'De enige gast', De Geus (2004); €22,50; ISBN 90 445 0532 7
Reacties
Geen reacties aanwezig