Herinnering aan het Oosten
Oost-Duits stemgedrag na de val van de Muur

Achtergrond - 1 december 2004

door Mark Schenkel

Bij de gemeenteraadsverkiezingen van mei 1989, een half jaar voor de val van de Muur, kreeg de communistische SED nog zogenaamd 100 procent van de stemmen. Slechts tien maanden later, bij de eerste vrije verkiezing van het DDR-parlement, gaven de West-Duitse partijen CDU en SPD de toon aan.

De uitslag van deze verkiezingen vormt een indringend bewijs van de toenmalige drang in Oost-Duitsland naar de West-Duitse democratie. Een ruime meerderheid van de kiezers sprak zich uit voor de christen-democratische CDU van bondskanselier Helmut Kohl en twee kleinere Oost-Duitse partijtjes die voorstander waren van een snelle en volledige eenwording van de beide Duitslanden. Daarmee werd het lot bezegeld van de Oost-Duitse burgerbewegingen. De in de nadagen van de DDR opgerichte oppositiegroeperingen fungeerden eerst als voorhoede van de vreedzame revolutie en pleitten na de val van de Muur in meerderheid voor een voortbestaan van de DDR in gemoderniseerde vorm. Bündnis 90, het verband dat prominente burgerbewegingen als Neues Forum en Demokratie Jetzt in zich verenigde, ging bij de eerste Bondsdagverkiezingen van het verenigde Duitsland, in december 1990, al een lijstverbinding aan met de West-Duitse Die Grünen. In 1993 ging Bündnis '90 definitief in laatstgenoemde partij op. Vanaf 1990 maakte Oost-Duitsland deel uit van het West-Duitse politieke systeem en partijlandschap.

Diepgaande verschillen

Daar houdt de overeenkomst tussen Oost en West echter voor een belangrijk deel op. Ossis en Wessis mogen dan sinds 1990 op dezelfde partijen stemmen voor samenstelling van dezelfde Bondsdag, het stemgedrag in Oost en West tijdens de afgelopen vier Bondsdagverkiezingen wijst echter op het voortbestaan van diepgaande verschillen.

Neem de positie van de SPD en de CDU. In de oude Bondsrepubliek hebben zij op basis van hun omvangrijke electoraat en vooraanstaande rol in het verleden allebei de naam 'volkspartij' verworven. Voor een parlementaire meerderheid was decennialang alleen de steun van de liberale dwergpartij FDP vereist. De voornaamste vernieuwing van de afgelopen 55 jaar schuilt in het feit dat inmiddels ook Bündnis 90/ Die Grünen voor de rol van juniorpartner in aanmerking is gekomen. In de voormalige DDR daarentegen zijn de SPD en CDU weliswaar groot, maar niet zo groot als in het Westen. Bij de vier Bondsdagverkiezingen sinds de eenwording in 1990 heeft de SPD in het Oosten gemiddeld 33,5 procent gehaald tegenover 40,5 in het Westen. Voor de CDU bedragen deze cijfers 34,5 tegenover 38,5 procent.

Een nauwkeuriger blik op deze cijfers verraadt een specifiek Oost-Duits stemgedrag. Terwijl de SPD in het Westen sinds 1990 rond de 40 procent beweegt, behaalden de sociaal-democraten bij de verkiezingen van 1990 en 1994 een uiterst schamele 25 respectievelijk 32 procent. Reden: de Oost-Duitsers rekenden het de SPD aan dat de kanselierskandidaat in 1990, Oskar Lafontaine, de door de kiezers gewenste snelle eenwording openlijk in twijfel trok. De SPD gold tot halverwege de jaren negentig, toen men in de voormalige DDR nog hoopte op een West-Duits welvaartsniveau, als West-Duitse partij die het Oosten negeerde.

De verkiezingsresultaten van de CDU na 1990 vertonen een omgekeerd beeld. Scoorden de christen-democraten in 1990 en 1994 in Oost en West gemiddeld 40 procent, in 1998 en 2002 kelderde de uitslag in het Oosten naar 29 procent, terwijl deze in het Westen nagenoeg stabiel bleef. Oorzaak: tot halverwege de jaren 1990 profiteerde de partij van de bonus die 'Kanzler der Einheit' Helmut Kohl haar opleverde. Toen vervolgens de “bloeiende landschappen”, die dezelfde Kohl in 1990 had beloofd, op korte termijn een illusie bleken, kreeg de CDU de rekening gepresenteerd.

Typisch westers

Opvallend is dat noch milieupartij Die Grünen noch de liberale FDP in het Oosten profiteren van het relatief geringe aantal stemmen dat SPD en CDU daar in de wacht slepen. Beide partijen scoren in de nieuwe deelstaten steevast slechter dan in de oude Bondsrepubliek. Terwijl Die Grünen in het Westen inmiddels structureel op minimaal 10 procent van de stemmen lijkt te kunnen rekenen, heeft zij sinds de eenwording bij Bondsdagverkiezingen in het Oosten nooit de kiesdrempel van 5 procent gehaald. Als de Oost-Duitsers het voor het zeggen zouden hebben, dan was de huidige regeringspartij dus nu niet eens vertegenwoordigd in de Bondsdag.

Hetzelfde geldt voor de FDP. In het westen scoren de liberalen sinds 1990 gemiddeld 8 procent. In het oosten passeerden zij in 1994 en 1998 echter niet de kiesdrempel. Uitzondering vormt 1990, toen de partij als coalitiegenoot van de CDU meeliftte op de ‘eenheidsbonus’ en 13 procent haalde.  De voornaamste oorzaak van de geringe aantrekkingskracht van Die Grünen en FDP op de Oost-Duitsers vormt het feit, dat beide partijen als ‘typisch Westers’ worden gezien. De nadruk die Die Grünen leggen op immateriële thema’s als kernenergie en het homohuwelijk spreken de meeste Oost-Duitsers, voor wie juist de materiële welvaart uit het westen en het in de DDR aangeleerde geloof in de verzorgingsstaat zwaar tellen, nauwelijks aan. Dit verklaart ook waarom de SPD er tijdens recente deelstaatverkiezingen van langs heeft gekregen met haar bezuinigingen op werkloosheidsuitkeringen.

De situatie waarin de FDP verkeert, kan op vergelijkbare wijze worden verklaard. Ook de liberalen zijn meer ‘westers’ dan de meeste Oost-Duitsers lief is. Het uitgesproken rechtse liberalisme van de FDP – dat mede vanwege het voorstel tot praktische opheffing van het ziekenfonds ook wel wordt omschreven als Turbokapitalismus – staat haaks op het reeds genoemde belang dat de Oost-Duitsers hechten aan een zorgzame staat.

Herinnering aan het Oosten

Als SPD, CDU, Die Grünen en FDP in het Oosten allemaal slechter scoren dan in het Westen, waar gaan de overgebleven stemmen in het Oosten dan heen? Ten eerste zijn bij de laatste deelstaatverkiezingen in Saksen en Brandenburg, veel stemmen naar extreem-rechtse partijen DVU en NPD gegaan. Hiernaast is de PDS, de opvolger van de communistische SED, de partij die de afgelopen maanden het nieuws haalde omdat Oost-Duitsers haar massaal omarmen uit onvrede met de SPD van bondskanselier Schröder. De PDS leeft bij uitstek van de desillusie die sinds 1990 in de voormalige DDR is gegroeid en waar vooral de ‘West-Duitse’ partijen verantwoordelijk voor worden gehouden. Ondanks een matiging van haar toon is en blijft de PDS een protestpartij.

Daarbij moet wel één kanttekening worden geplaatst: de PDS is niet, zoals vaak wordt gedacht, een partij die pas sinds enkele jaren of zelfs maanden veel stemmen trekt. Nog geen drie maanden nadat de DDR-dictatuur was opgeheven, behaalde de opvolger van de communistische partij maar liefst 10 procent van de stemmen. In 1994 bedroeg dit percentage al 19 procent en in 1998 zelfs 21 procent. In het Westen is de partij de afgelopen veertien jaar nooit verder gekomen dan een schamele 1 procent. 

De voornaamste conclusie luidt, dat de Oost-Duitsers zich de West-Duitse politieke cultuur de afgelopen vijftien jaar grotendeels hebben eigen gemaakt. Er is echter een wezenlijk reservoir aan kiezers blijven bestaan dat ontevreden is met de ‘Westerse’ partijen en deze onvrede ventileert door hun stem te geven aan een van de rechtse partijen of door te stemmen op de partij die de herinnering levend houdt aan ‘het Oosten'.

Mark Schenkel studeert geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en schrijft regelmatig artikelen voor het Duitslandweb.

Reacties

Geen reacties aanwezig

Maximaal 500 tekens toegestaan

top
Op deze site worden cookies gebruikt, wilt u hiermee akkoord gaan?
Accepteer Weiger