Machtigingswet en gelijkschakeling
Derde Rijk tot 1939
Met het aannemen van een machtigingswet in 1933 kregen de nazi’s absolute macht. De wet vormde samen met de Rijksdagbrandverordening de juridische basis van de Hitlerstaat. Direct daarna begonnen de nationaal-socialisten voortvarend aan de zogenaamde gelijkschakeling. Ze wilden een grondige nazificering van de gehele maatschappij tot stand brengen.
Door de Hitlerjugend de plaats van andere jongerenorganisaties in te laten nemen kregen de nazi's controle over de jeugd. Poster uit 1935.
Ondanks alle propaganda- en intimidatiecampagnes kreeg de NSDAP bij de verkiezingen van 5 maart 1933 43,9 procent van de stemmen, terwijl de partij had gehoopt op een absolute meerderheid. Daarom voerde Hitler op 23 maart 1933 een grondwetswijziging door, de zogenaamde machtigingswet. Deze wet gaf Hitler de bevoegdheid om vier jaar lang buiten de Rijksdag en andere constitutionele organen om te regeren en wetten uit te vaardigen.
Voor aanname van de machtigingswet had Hitler een tweederde meerderheid nodig en moesten 432 Rijksdagleden aanwezig zijn bij de stemming. Hitler had zich van tevoren verzekerd van steun van de conservatieve partijen en het katholieke Zentrum. Om onder de verplichting van het aantal aanwezige leden (quorum) uit te komen, werd bepaald dat de gearresteerde communistische en sociaaldemocratische leden zonder excuus afwezig waren en dus niet meetelden. Alleen de wél aanwezige SPD’ers stemden tegen de machtigingswet. In totaal werden er 538 geldige stemmen uitgebracht. Met 444 stemmen vóór zette de Rijksdag zichzelf buiten spel.
Direct na Hitlers machtsovername begonnen de nazi’s met de Gleichschaltung (gelijkschakeling) van de Duitse samenleving. Dit hield in dat elke vorm van politieke oppositie onmogelijk werd. De Duitse bevolking moest volgens Hitler en de zijnen heropgevoed worden in de geest van de nationaal-socialistische ideologie.
Allereerst werden de parlementen van alle deelstaten onder controle van een nazi-gezinde Reichsstatthalter (Rijksstadhouder) gesteld. Vervolgens werden alle politieke partijen één voor één opgeheven of verboden. De wet van 14 juli 1933 verbood het oprichten van nieuwe partijen en maakte van Duitsland een eenpartijstaat. Het door de NSDAP gecontroleerde Deutsche Arbeitsfront kwam in de plaats van alle bestaande vakbonden en werkgeversbonden. De Hitlerjugend nam de plaats in van andere jongerenorganisaties en ook de pers werd grotendeels onder controle van de nazi’s gesteld.
Hitler noemde deze nieuwe orde het Derde Rijk, als opvolger van het oude Heilige Roomse Rijk (962-1806) en het Duitse Keizerrijk (1871-1918). Naar zijn verwachting zou het Derde Rijk duizend jaar bestaan.