RAF en de Duitse Herfst 1977
BRD Ostpolitik en RAF: 1966-1982
In de herfst van 1977 bereikte de terreur van de RAF zijn hoogtepunt met de ontvoering van Hanns Martin Schleyer en de kaping van een Lufthansa-vliegtuig. Kanselier Schmidt gaf niet toe aan de eisen van de RAF. Met deze onbuigzame aanpak, waaronder ook antiterreurwetten en hard politie-ingrijpen, wist hij de terroristen te bedwingen.
In het najaar van 1977 ontvoerde de RAF de voorzitter van de Duitse werkgeversorganisaties Hanns Martin Schleyer. De ontvoerders eisten onder meer de vrijlating van de harde kern van de beweging, die vast werd gehouden in de Stammheim-gevangenis in Stuttgart. Bondskanselier Helmut Schmidt weigerde echter in te gaan op deze eisen. Een grootscheepse zoektocht naar Schleyer werd ingezet.
Vervolgens kaapte een radicale groep Palestijnse terroristen het Lufthansa-vliegtuig Landshut op Palma om de eisen van de RAF kracht bij te zetten. Schmidt was echter nog steeds niet tot concessies bereid. In de nacht van 17 op 18 oktober werd de Landshut in Somalië door Duitse commando's bestormd. De passagiers bleven ongedeerd, maar de meeste gijzelnemers kwamen om het leven.
De volgende ochtend werd het lichaam van Schleyer na een tip van de ontvoerders in de Franse stad Mulhouse gevonden. In reactie op deze dramatische gebeurtenissen pleegden drie gevangen RAF-kopstukken zelfmoord, onder wie Andreas Baader en Gudrun Ensslin. Heel Duitsland was tijdens deze angstige tijden in de ban van het terrorisme. Na de herfst van 1977 nam de intensiteit van de terreur snel af.